HET INDISCH LEGER IN DE TWEEDE KAMER. (1) De heer van Vlijmen: Mijnheer de Voorzitter! Niet zonder ze kere verlegenheid neem ik het woord, om nogmaals de aandacht van de Kamer te vragen voor enkele zaken betreffende de Indische be grooting. Ik zeg: niet zonder verlegenheid, omdat bljjkbaar de meerderheid van deze Kamer van oordeel is en de meerderheid heeft immers altijd gelijk? dat de tijd beter besteed kan worden voor andere zaken dan voor de discussie over de Indische begrooting, nu een maal het succes onze wapenen op Lombok heeft bekroond. Maar er is ook nog eene bijzondere reden, waarom ik mij verplicht reken mijne gedachten bijzonder te condenseeren, namelijk deze, dat ik mij niet medeschuldig wil maken aan het feit, dat hedenavond eene avond zitting zal noodig wezen. Een eerste punt, dat ik aan de aandacht van Zijne Excellentie wensch te onderwerpen, is de gewichtige zaak van het legercommando. Wij hebben een Koninklijk besluit van 1859, waarbij geregeld is de benoeming van den Commandant van het leger en van de Gene raals. Ik meen, dat dit gewichtig besluit door de vorige Regeering buiten werking is gesteld. Het is den Minister bekend nog beter voorzeker dan mij dat wij vroeger in Indië hadden twee generaals: een op Semarang en een als chef van het personeel en de militaire zaken, behalve natuur lijk de legercommandant. De infanterie klaagde er toen over, dat zij geen chef had. Zoo is er eene afdeeling bij het Departement van Oorlog bijgevoegd en een generaal benoemd tot chef van het wapen der infanterie. Daar door werd aan eene zekere grief der infanterie te gemoet gekomen (1) Geput uit de verhandelingen der Staten- Generaal bij de behandeling der Indische begrooting over 1895. Red.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 154