ANTWOORD VAN DE REDACTIE VAN HET I. M. T. OP DEN
OPEN BRIEF VAN DEN KAPITEIN LOUW.
Uit den aard der zaak werd de open brief van den kapitein Louw
in handen gesteld van den beoordeelaar van het le deel van zijn
werk over den Java-oorlog, die mij daarop de volgende aantee-
keningen ter plaatsing deed toekomen
„De nauwgezetheid van den heer Louw, waar het geldt der Uegeering
„aan medewerking niets te kort te doen, op prijs stellende, spijt het
„mij dat hij haar niet uitgestrekt heeft tot de mededeeling tot weke
„episode van den Java-oorlog hij thans gevorderd is en wanneer
„vermoedelijk het geheele werk voltooid zal zijn. Eerst dan toch
„zou men in staat geweebt zijn, om de waarde van mijn betoog:
„„dat het nog geruimen tijd duren kan eer ons de bijzonderheden
„„van de gevangenneming van Dipanëgara in 1830 en daarmede het
„„einde van dien oorlog verhaald zullen worden,"" te beoordeelen.
„Men kan den waren stand van het werk althans niet opmaken uit
„de eenvoudige vermelding, dat het 2e deel reeds gereed en het 3e in
„bewerking is, daar iedereen, die weet hoeveel tijd er verloopt tusschen
„het gereed zijn en het verschijnen vooral als het manuscript nog
„ter beoordeeling naar Nederland moet worden gezonden en dit daarna
„min of meer omgewerkt moet worden (1) begrijpen moet, dat
„bij eenen geregelden gang van zaken, minstens het 2e deel bewerkt
„moet zijn als het le deel het licht ziet."
„Dat de heer Louw zich over mijne uitdrukking „„volkomen koud
„„laten"" zoo warm heeft gemaakt, is iets waaraan ik vermeen volmaakt
„onschuldig te zijn, daar ik dien term slechts in zeer algemeenen zin
„gebezigd heb, zonder daarbij in het bijzonder het werk over den
„Java-oorlog op het oog te hebben. Ik zal daarom ook het betoog
„over de meerdere belangstelling in zake het historieonderzoek niet
(1) Het eerste deel was reeds in de eerste helft van 1892 door Prof. Dr. R. J.
Fruin beoordeeld en verscheen eerst in de laatste helft van 1891. Red.
