114 Ito in Tien-Sin te zamen was, en het bekende verdrag gesloten werd als waarborg voor een eeuwigen vrede! Slag bij Ping-jang De reeds voor de oorlogsverklaring geleverde gevechten hadden aan het hof te Peking de overtuiging bevestigd, dat aan een offen sief optreden van China niet te denken viel. Daarom werd besloten om den oorlog verdedigend te voeren en zoolang te rekken, tot de invallende winter of zoo mogelijk eene interventie van vreemde mogendheden aan de operatiën der Japanners paal en perk zou stellen. Met de leiding der oorlogshandelingen werd Li-Hoeng-Tsjang belast: de onderkoningen en gouverneurs der provinciën ontvingen het bevel, om hunne strijdkrachten te zijner beschikking te stellen. De kusten werden zooveel mogelijk in verdedigbaren toestand ge bracht. De vloot moest zoolang mogelijk eenen beslissenden slag vermijden; van daar, dat zij zich aanvankelijk in hare havens op sloot en het Japansche troepentransport geene moeilijkheden in den weg legde. Het korps in Korea ontving den last om bij Ping-jang eene ver dedigende stelling in te nemen, ten einde daar den eersten aanval van het Japansche leger af te wachten. Verder werden in het Zuidelijk gedeelte van Mantsjoerije (het Diautong schiereiland) en in Petsjili troepen samengetrokken. Het doel van Japan was om zoo spoedig mogelijk het Chineesche leger in Korea een beslissenden slag toe te brengen, dit schiereiland van vijandelijke troepen te zuiveren en tevens de heerschappij op zee te verkrijgen, wilden niet zijne verbindingslijnen voortdurend bedreigd worden. Eerst dan zou aan eene onmiddellijke bedreiging van Peking gedacht kunnen worden. Allereerst zorgde het voor de bezetting en den behoorlijken staat van verdediging zijner eigen kustversterkingen en bevestigde de aan de Zuidkust van Korea gelegen haven Fusan, ten einde verzekerd te zijn om althans de straat van Korea als verbindingslijn te kunnen bezigen, bijaldien het niet gelukken mocht de heerschappij ter zee te verkrijgen..

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 131