119 der Sheng-divisie toegeschreven, en in de tweede plaats aan generaal Jieh. Zoodra de oorlog verklaard was, ontvingen de generaals in Tsjili, Fengtien en Kiriu orders om hunne troepen in Korea te zenden, over de Jaloe en Ping-jang. De eerste, generaal Tso, bene vens de bevelhebbers van Port-Arthur en Talienhoan zouden in ZO. richting mareheeren, gevolgd door de Sheog-divisie van Tien-Sin onder generaal Wei, sterk 8000 man en de Kirintroepen (Mantsjoe- cavalerie) onder den Tartaren-generaal Ting An. Toen de eerste troepen de Jaloe bij Witsjoe overschreden waren, werden zij door het volk met uitbundige geestdrift ontvangen. Levensmiddelen werden volop aangevoerd, en ofschoon generaal Tso hiervoor betaling wilde geven, werd zulks beslist van de hand gewe zen. Op de hulp der bevolking, van zooveel waarde bij operatiën in een vreemd land, kon dus gerekend worden. Hoe veranderde echter de toestand na het binnenrukken der Mantsjoe-cavalerie, welke de aanbiedingen der inwoners als een recht beschouwde en zich aan stelselmatige uitplunderingen overgaf. Bevreesd voor die ruwe horden, vluchtte de bevolking en tot op een afstand van 30 mijlen der Chineesche troepen was de geheele streek weldra verlaten. Ook de Sheng-divisie, ontevreden over het niet uitbetalen der sol dijen, maakte met de Kirintroepen gemeene zaak. Den aanslag van eene bende muiters op den bevelhebber Wei, stipten we hier voor reeds met enkele woorden aan. De discipline liet schandalig veel te wenschen over en van eene krachtige verdediging van Ping-jang kon toen reeds geen sprake zijn. Nog verergerde de toestand, toen generaal Jieh met zijne vluch telingen van Asau „a hungry set of men" zich bij het overige leger voegde en met het algemeen commando belast werd. Deze verzuimde alle behoorlijke maatregelen ter verdediging, riep de bataljons onder generaal Jang, welke in Zuidelijke richting waren uitgezonden om eene stelling in het voorterrein te bezetten, terug en liet, zoodra hij bemerkte dat deze order onoordeelkundig geweest was, den generaal Jang aan handen en voeten binden en in het gezicht van het vijan delijke leger ter dood brengen. Zijn zulke mededeelingen juist, en m. i. behoeft aan de waarheid Dl. II, 1895. 9

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 136