DE VESTINGARTILLERIE OP LOMBOK. Vervolg van blz. 79). (Slot.) VIII. Wijze van vuren en de te bevuren doelen. Door de omstandigheden genoodzaakt heeft men meestentijds af moeten zien van een behoorlijk inschieten en heeft men zich moeten bepalen tot het onveilig maken van terreinstrooken, in stede van het treffen van bepaalde doelen. Als voornaamste reden hiervoor moet genoemd worden de onmogelijkheid om de schoten waartenemen. Waar deze onmogelijkheid niet bestond, was de waarneming toch nog uiterst moeilijk. Het dicht begroeid zijn van het terrein en het hooge geboomte in de meeste te bevuren doelen onttrokken de springpunten den projectielen geheel aan het oog. Een pogen tot inschieten is dan ook alleen voorgekomen bij het bevuren van Aroeng- Aroeng en van de randen van Mataram en Tjakranegara. Voor het overige heeft men steeds op de kaart geschoten. Dank zij de nauw keurige kaarten van het geheele terrein, waarop na de overvalliDg geageerd werd, was het mogelijk de betrekkelijke richting van eenige hoofdpunten te bepalen, waardoor wij de doelen tusschen tamelijk nauwe grenzen, zoowel in de breedte als lengte, brachteD. Bovendien maakte de grcote uitgestrektheid der meeste doelen een angstvallig vasthouden aan bepaalde gegevens overbodig. De elevatie is dan ook steeds met het quadrant gegeven, terwijl voor de zijdelingsche richting veelal op de volgende wijze werd gehan deld. Met behulp van het kompas werd de vuurmond gesteld in de richting op een duidelijk op de kaart aangegeven punt. Hoewel hiermede een betrekkelijk groote fout werd gemaakt, was deze van weinig invloed, daar men zich ten doel stelde het onveilig maken van een strook en niet het treffen van een bepaald punt. Vervolgens werd de kaart op de kulas gelegd, zoodanig dat de lijn, die de stand plaats van den vuurmond verbond met het punt, dat wij voor de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 177