167 te brengen op de poeri en zoo mogelijk later het meer Oostelijk gelegen deel van Mataram onder vuur te nemen, ten einde onze troepen gedurende dat vuur de gelegenheid te geven verder opterukken. Getrokken door 30 koelies, volgden de beide kanonnen de colonne langs den grooten weg. De munitie (80 granaten, 40 granaatkartetsen en 10 kartetsen) yerpakt in tweemansvrachten, benevens het bedding hout, zooveel mogelijk geladen op karren van den trein, volgden. Voor het vervoer van een en ander waren noodig 190 koelies, 10 pikolpaarden, 3 karren. Toen gedurende den opmarsch het bericht ontvangen werd, dat de Vorst zijn onderwerping aanbood en dat zijn zoon Anaq Agoeng Made zich gekrist had, kreeg de vestingartillerie last naar Ampenan terug te keeren. Bij het oprukken na de overvalling is geen zwaar geschut meer bij de colonnes mede opgevoerd, maar werden slechts enkele artilleristen, gewapend met handgranaten, aan de colonnes toegevoegd. Bij de gelegenheden dat zij in actie zijn geweest, hebben zij zich loffelijk gedragen Voor het eerst zijn manschappen met handgranaten de colonnes gevolgd op den 29en September tegen Mataram; slechts enkelen van hen waren toen in de gelegenheid van hunne projectielen gebruik te maken; die enkelen deden dit echter met goeden uitslag. Daarna is bij de inneming van Tjakranegara een veelvuldig gebruik van de handgranaten gemaakt, zoo o. a. in de poeri tegen dat gedeelte, hetgeen op den 18en November niet door ons genomen kon worden. Na dien tijd zijn aan bijna alle uitrukkende colonnes artilleristen met handgranaten toegevoegd, ter sterkte van een gegradueerde met vier kanonniers. In het geheel is door artilleristen met handgranaten op de volgende dagen uitgerukt den 29en September tegen Mataram, den 7en November tegen Mondjok, den 18en November tegen Tjakranegara, den 19en idem tegen Tjakranegara, Dl. II, 1895. 12

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 188