EENE DISPOSITIE VAN IIET H. M. G.
In het rechtskundig tijdschrift „Het recht in Nederlandsch-Indië"
(drie-en-zestigste deel) komt onder de militaire rechtspraak een zeer
interessante dispositie voor van het Hoog Militair Gerechtshof van
Nederlandsch-Indië.
Nadat reeds herhaalde malen met eene potloodaanteekening op
de betrekkelijke vonnissen, de auditeurs-militair er op gewezen waren,
dat in strijd met art. 160 R. L. een minder militair door den krijgs
raad op vrije voeten was gesteld, schijnt het H. M. G. eindelijk
besloten te zijn geweest, hieraan een einde te maken en heeft de
dispositie van eenen krijgsraad te Batavia, waarbij de beklaagde op
vrije voeten was gesteld, als niet op de wet gegrond, vernietigd en
gelast dat de beklaagde onmiddellijk weder in preventief arrest zal
worden gesteld en gehouden, tot dat door den Hove ten definitieve
omtrent de schuld of onschuld van beklaagde zal zijn uitspraak gedaan
en die uitspraak ter executie wordt gelegd.
Het H. M. G. grondde zijne dispositie op het volgende:
Overwegende toch, dat art. 160 der R. L. uitdrukkelijk bepaalt, dat
wanneer eeu beklaagde, een onderofficier of van eenen minderen rang
zijnde, in arrest is, hij daarin zal blijven gedurende het onderzoek
zijner zaak, dat is, tot dat over zijne zaak, ingevolge de wet, in
hoogste instantie zal zijn beslist
O. dat de meening van den krijgsraad, dat op den in deze uitdruk
kelijke bepaling vervatten algemeenen regel door den wetgever, blij
kens art. 165 R. L., eene uitzondering zou ztjn toegelaten, is onge
grond; immers eene dergelijke uitdrukkelijke bepaling slechts op
uitdrukkelijke, geenen twjjfel overlatende wijze in sommige gevallen
zou kunnen te niet gedaan worden
O. dat dit niet het geval is, daar toch art. 165, evenals de voor
afgaande, klaarblijkelijk het oog hebben op het mede in art. 160
voornoemd vermeld geval, dat de beklaagde den rang heeft van offi-