179 cier, over wiens arrest in de eerste zitting van den krijgsraad moet (art. 160), doch in den loop der procedure, op voordracht van den auditeur-militair, nader kan beslist worden (art. 165), zijnde laatst genoemd artikel, als voorziende in een geheel ander geval, dan ook geenszins eene overbodige herhaling van art. 160; O. dat in deze een beroep op de art. 55 en volgende van de R. L. evenmin opgaat, daar toch in art. 55 alleen sprake is van het ontslaan van een officier uit arrest, waaromtrent de commandeerende officier beslist en niet de officieren-commissarissen, terwijl in de vol gende artikelen alleen sprake is van het stellen in arrest van een beklaagde door commissarissen, doch niet van het ontslaan uit arrest, hetwelk wederom alleen kan geschieden door den commandeeren den officier op eigen verantwoordelijkheid en hiermede te niet gedaan wordt de redeneering, dat de krijgsraad wel de bevoegdheid zal toe komen, die aan officieren-commissarissen is toegekend; O. dat het nu voorzeker niet vreemd is, dat de wetgever ten aan zien van het ontslaan uit airest van een officier en van een minderen militair van andere beginselen is uitgegaan en ten aanzien van den eerste viijheid heeft gelaten hem uit het arrest te ontslaan (art. 165), immers de waarschijnlijkheid van ontvluchting van een minderen militair veel giooter is, daar hij bijna overal eene positie kan ver werven, zooal niet beter dan toch gelijk aan die, welke hij bij zijne vlucht heeft verloren, hetwelk bij officieren niet het geval is O. dat, waar blijkens het bovenstaande aan de uitdrukkelijke en in den aard van den minderen militair gegronde bepaling van art. 160, dat een minder militair, in arrest zijnde, daarin zal blijven gedurende het onderzoek zijner zaak, door geene andere wettelijke bepaling gederogeerd is, de krijgsraad onbevoegd was om beklaagde, een minder militair, en zelfs zonder voordracht van den auditeur militair, uit zijn arrest te ontslaan en mitsdien's krijgsraads dispositie behoort te worden vernietigd, met last dat beklaagde onmiddellijk in arrest zal worden geBteld. "Wanneer men nu deze beweegredenen vergelijkt met die voorko mende in de circulaire van den advocaat-fiskaal voor de Land- en Zeemacht in Nederlandsch-Indië dd. 25 April 1889 No. 52, waarbij den auditeurs-militair werd opgedragen, met de meeste zorg tegen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 200