- 180 onnoodige arrestatie te waken en steeds wanneer dit zonder gevaar voor ontvluchting bij geringe delicten kan geschieden, aan cornmis- sarissen volgens art. 55,56, 59 en 60 de invrijheidstelling van den beklaagde te vragen, of volgens art. 165 aan de krijgsraden dit ver zoek te doen, dan zeer zeker verwondert men er zich over, dat na zes jaren een zelfde lichaam eene geheel andere meening is toegedaan. Die circulaire begint met er op te wijzen, dat het reglement op de R. L. zeer onduidelijke bepalingen bevat aangaande het voorloo- pig arrest van militairen, die voor eenen krijgsraad moeten terecht staan. Terwijl art. 12 bepaalt, dat elk provisioneel gearresteerde in ver zekerde bewaring zal worden gehouden, ten einde tegen hem zoude kunnen geprocedeerd worden in maniere als bij de wet bepaald, gaan art. 23 en 29 van de veronderstelling uit, dat de arrestatie van den beklaagde niet altijd regel is. Zelfs vordert art. 28 alleen de overbrenging van den beschuldigde naar het proovoosthuis, als hij is gearresteerd, dus niet, wanneer hij op vrije voeten is gebleven. Een onderscheid tusschen officieren en minderen wordt bij die artikelen niet gemaakt. Geheel anders spreken weder art. 55, 56, 57 en 58. Deze laten aan den commandeerenden officier over om het arrest al dan niet te bevelen, wanneer het een officier geldt. Uit deze laatste bepaling heeft men opgemaakt, dat een minder militair altijd in arrest moest blijven. Die meening is echter m. i. onjuist. Art. 55 R. L. wil alleen, dat bij ieder rapport door den commandeerenden officier over het ontslag van den officier, die krijgsraadarrestant is, zal worden beslist, doch die voorzorg beduidt niet, dat de mindere militair in arrest moet gehouden worden. Het doel dier arrestatie is volgens art. 59 alleen om den beklaagde ter beschikking van den krijgsraad te houden. Belooft hij bij handslag om zich telkens op ontbod weder in per soon te zullen vervoegen voor commissarissen en den krijgsraad, dan is zijne gevangenhouding onnoodig (art. 59). Houdt hij zjjne belofte niet, dan wordt hij overeenkomstig de oud-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 201