192 het bereik van genoemd reglement, tengevolge van het op boven omschreven wijze sterven van familiebetrekkingen, in geldelijken nood geraken; En willende daardoor een nieuw bewijs geven van Onze innige belangstelling in het lot Onzer burgerlijke en militaire landsdienaren, dienst doende in Nederlandsch-Indië: Gelet op de Wet van 3 December 1874 (Staatsblad N°. 194); Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van den 15den Januari 1875, litt. C., N°. 21; Hebben goedgevonden en verstaan: Art. 1. Aan de nagelaten betrekkingen van burgerlijke en militaire Europeesche landsdienaren, die, in Nederlandsch-Indië, in den strijd of bij en door de uitvoering van gevorderde of bevolen dienstver richtingen, zijn gesneuveld of omgekomen, of aan de onmiddellijke gevolgen van den strijd of van de gemelde dienstverrichtingen, binnen één jaar zijn overleden, wordt een jaarlijksche onderstand toe gekend, wanneer blijkt dat zij, niet vallende onder het bereik der bepa lingen van het reglement, vastgesteld bij Ons besluit van 24 November 1859 N°. 70 (1), tengevolge vau den hierboven bedoelden dood hunner betrekkingen, aan dergelijken onderstand dringende behoefte hebben. Het bedrag van dien onderstand wordt telken jare vastgesteld, in Nederland door Onzen Minister van Koloniën, in Nederlandsch- Indië door Onzen Gouverneur-Generaal. Art. 2. De uit bovenbedoelden maatregel voortvloeiende uitgaven worden gebracht ten laste der begrooting van Nederlandsch-Indië. Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan ter kennisneming afschriften zullen worden gezonden aan Onze Ministers van Oorlog en Marine, alsmede aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 20en Januari 1875. WILLEM. De Minister van Koloniën Accordeert met deszelfs origineel; De Secretaris-Generaal bij het Depar tement van Koloniën Henny. W. VAN Goltstein.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 213