208
Evenmin zijne wettige of gewettigde kinderen boven 18 jaar, zijne
natuurlijke wettelijk erkende kinderen (1), zijne moeder, zijne
zuster, zijne stiefkinderen of andere familiebetrekkingen, al geraken
die ook, door zijn afstervenin geldelijken nood.
Ten aanzien nu van al deze familiebetrekkingen bevat Staatsblad
1875, No. 92, eene voorziening, die zich niet bepaalt tot militaire,
maar zich ook uitstrekt tot burgerlijke Europeesche landsdienaren
(art. 1).
Ook zijn onder „burgerlijke en militaire landsdienaren ongetwijfeld
begrepende Europeesche landsdienaren bij de Marine, zoowel als
de Nederlandsche Officieren bij het Indische leger gedetacheerd.
Komt zulk een landsdienaar in Ned.-Indië te sterven onder de
omstandigheden bedoeld in art. 1, en was hij gewoon, geheel of
gedeeltelijk, te voorzien in de behoeften zijner moeder, zuster, natuur
lijke kinderen of andere familiebetrekkingen, hun „wordt een jaar-
lijksche onderstand toegekend, wanneer blijkt dat zij tengevolge van
den hierboven bedoelden dood aan dergelijken onderstand dringende
behoefte hebben."
De ruime onbeperkte zin dezer woorden wordt niet algemeen
begrepen.
Yaak meent men, dat, laat een gesneuvelde achter echtgenoote of
wettige kinderen, zijne overige betrekkingen, al werden die ook door
(1) Dezen worden waarschijnlijk bedoeld met „niet wettig erkende kinderen" in
het volgende uitknipsel uit het Bataviaasch Handelsblad van 1 November 1894 No. 252:
In het Dagblad voor Helder en Holland's Noorder "kwartier wordt door den
heer J. Hendrik van Balen te Helder de wensohelijkheid betoogd, om, uit een oogpunt
van billijkheid, ook iets te doen voor de niet wettig erkende kinderen van gesneu
velde Indische officieren. Reeds kwamen daarvoor van een paar dames giften in en
de schrijver hoopt, dat óf de commissie, te 's-Gravenhage geconstitueerd, ook voor
deze kinderen iets zal willen doen, óf dat anderen met hem zullen willen medewerken
om tot het doel te geraken. Tot steun voor zijn denkbeeld haalt hy uit de levens
schets van Toontje Poland een passage aan, waaruit blijkt, hoe trouw en zelfopoffe
rend diens Indische huishoudster hem tijdens den opstand der Padries ter zij de stond.
Op dit en op andere voorbeelden van trouw en gehechtheid der Indische vrouwen
wijzend, doet de heer v. B. een beroep op allen, die iets voor zijn plan gevoelen.
Hij wil in verschillende plaatsen commissiën gevormd zien, en daar een hoofdbestuur
kiezen en verklaart zich inmiddels voor het ontvangen van giften beschikbaar te
stellen.