213
Beide Staatsbladen stellen als eisch voor het bekomen van pen
sioen" of „onderstand", dat de landsdienaren „aan de onmiddellijke
gevolgen van den strijd of van de gemelde dienstverrichtingen binnen
één jaar zijn overleden."
Aan dezen termijn schijnt, en terecht, streng de hand te worden
gehouden, te oordeelen naar een bericht in de nieuwsbladen, dat aan
de weduwe van een officier pensioen is geweigerdomdat deze over
leed 121 /2 maand na den strijd.
Het „recht" op pensioen ging, door deze halve maand ongetwijfeld
verloren; doch waren er geen termen te vinden het pensioen aan
de weduwe bij wijze van „gunst" toe te staan of haar jaarlijks een
gratificatie te verleenenP
Het is toch zeker lijnrecht in strijd met de bedoeling van Z. M.
den Koning, dat zulk een zieke of gewonde landsdienaar naar zijn
dood verlange, of in verzoeking worde gebracht dien te verhaasten,
opdat het „recht" op pensioen of onderstand voor zijne weduwe of
kinderen door zijn gerekt leven niet verloren ga.
Aangrijpend is het geval door Wali vermeld in zijne Militaire
Causerie, voorkomende in de Locomotief van 30 Mei 1895, No. 127:
„Ik ken een geval van een officier, die bij de expeditie tegen Sama-
langan een ongesteldheid opliep, welke hem na ruim een jaar te Breda
ten grave sleepte en ik weet dat die man, toen hij tot de zekerheid
geraakt was, dat de dood hem spoedig zou verlossen, verlangd, geroe
pen heeft, om toch vóór de ommekomst van het noodlottige jaar uit
het ondermaansche te mogen scheiden.
Die wensch werd niet vervuld en de weduwe, hoewel zij bij het
indienen van haar request door de beste raadslui werd gediend, heeft
nimmer pensioen erlangd."
In ieder geval houde men rekening met Staatsblad 1889, No 214,
in het bijzonder met:
Artikei, 24.
De Koning behoudt zich voor om, bijaldien bezwaren worden
ingebracht tegen de toepassing in Nederlandsch-Indiè van de voren
staande bepalingen en die bezwaren gegrond worden bevonden, daarin
te voorzien bij een met redenen omkleed besluit.