218 Mevrouw R. behoefde echter m. i. niet te vreezen voor een wei gerend antwoord op haar verzoek om onderstand, aangezien onder- te vuur gezet en zonder daaromtrent eenige waarschuwing te geven, onge twijfeld is eene nalatigheid of onvoorzichtigheid." Voorts wordt nog in het arrest gereleveerd, dat van eenige onvoorzichtigheid aan de zijde van den werkman ten prooesse niet is gebleken. Tegen het in eersten aanleg gewezen arrest van 13 Januari 1871 was door den Staat als middel van niet-ontvankelijkheid opgeworpen het .pensioen" kraohtens art. 21 der bovenaangehaalde wet van 24 Juni 1854 (Staatsblad No. 92); welk middel is verworpen bij het in revisie tusschen partijen gewezen arrest van 26 April 1872 (Ned. Weekblad No. 3451). Deze verwerping bleef gehandhaafd bij de eerste overweging: „Ten aanzien van het recht" in het arreBt van 2 Januari 1874. Uit een en ander blijkt dus de tweede zaakdat de H. R. schadevergoeding toe kende, niettegenstaande aan de kinderen des verslagenen onderstand was verleend. Wie meenen mooht, dat deze beslissing van den Hoogen Raad op zioh-zelve staat, vergist zich. Uit vele andere arresten blijkt, dat de 8taat civiliter aansprakelijk is voor de nalatigheid of onvoorzichtigheid zijner ambtenaren. Men raadplege b.v. het arrest van het Hooggerechtshof van Ned.-Indië, voorzitter Mr. F. Al ting Mees (thans President der Nederlandsche Handel-Maatsehappij te Am sterdam) dd. 4 November 1875, weinige dagen later opgenomen in het Ind. Weekblad No. 647, waarbij de volgende hoogst belangrijke beslissingen genomen zijn: „De vendumeester, die een vendu-accept afgeeft, zonder dat eenig rende ment verschuldigd is, pleegt eene onreohtmatige daad. De houder van zulk een accept ljjdt schade, wanneer de Regeering het bedrag er van hem niet wil betalen. Hij, die quasi ex delicto tot schadevergoeding is verbonden, kan niet bewe ren, dat hjj dio verbintenis niet behoeft na te komen dan nadat de sohuld- eischer vóóraf alle andere middelen om zich sohadeloos te stellen zal heb ben uitgeput. De actie tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad door een onder geschikte gepleegd, is tegen den meester ontvankelijk, ook vóórdat de onder geschikte is uitgewonnen. De bij de vendukantoren aangestelde ambtenaren nemen de zaken der Regeering waar en verrichten werkzaamheden, waartoe de Regeering hen gebruikt; de Regeering is dus voor hunne handelingen aansprakelijk, krach tens art. 1367 B. W." Deze beslissingen komen ook voor in de arresten van het H. G. rechtsprekende in revisie van 20 Januari 1876 en 26 Juli 1877, Weekblad No. 670 en 733. Men zie ook W. No. 568, 591, 631, 715, 819, 902, 967. 974 enz. Tjjdsohrift: Het Recht in Ned.-Indië dl. XIX, 406, XX, 31, XXIII, 243, XXIV, 109, XXX, 108, XXXV, 20 enz. aangehaald in Mr. J. M. Abendanon. De Ned,'Ind. reohtspraak van 1849 tot 1880 en Idem van 1881 tot 1884.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 239