232 artillerie slaagde er niet in eene voordeelige opstelling te verkrijgen. Echter nam een deel der belegeringsartillerie de versterkingen onder vuur. Dit vuur, dat langzaam gevoed was, had echter niet veel uitwerking. De colonne ondervond zwaren tegenstand en ware het niet dat eene hevige ontploffing in de grootste der ïsjifoezan versterkingen het defensief vermogen ten zeerste had doen verminderen, de brigade zoude waarschijnlijk niet zoo spoedig meester van het terrein geweest zijn- Minder gelukkig ageerde het korps Matsoemitsoe, dat slechts zéér zwak zijnde, over bijna geheel open terrein tegen de Nirnizan- werken moest optornen. Een hevig geschutvuur, waaronder enkele gelukkige schoten, die plotseling verscheidene gapingen in de linie deden ontstaaD, maakte het avanceeren uiterst moeilijk. De soldaten hadden hunne ransels weggeworpen. Met ware doodsverachting vol hardden zij en te 11 u. 30 waren ook deze werken genomen: de brigade Hasegawa, welke er voor doorgaat de beste soldaten van het Japansche leger te bezitten, had haren naam gestand gedaan. Alleen het 14e regiment telde 98 dooden en gewonden, onder welke laatsten 9 officieren. In de versterkingen werden 160 dooden gevonden. Hoewel de frontaanval op den linkervleugel dus volkomen succes gehad heeft, blijft het eene feitelijke vraag of niet hetzelfde resultaat veel gemakkelijker was verkregen kunnen worden, door na den val der Hisoezan-werken de Oostelijke versterkingen in den rug aan te tasten. Inmiddels had graaf Ojama de brigade Nogi als reserve doen verzamelen, terwijl de brigade Nisji tot de brug ten N. van Port- Arthur voorwaarts gegaan was. Aa den val der landversterkingen trad eene gevechtspauze in, ten einde de troepen voor den aanval op de kustforten voor te bereiden. Omstreeks 1 uur 's nam. drong het 2e regiment in de stad en richtte zich vervolgens tegen de versterkingen op den Hwangkin- heuvel. Deze boden geen tegenstand. De overige kustforten werden door de gemengde brigade van Oost naar West opgerold: ook daar werd geen tegenstand ondervonden. De bezetting was reeds voor het grootste gedeelte gevlucht, gedeeltelijk van Port-Arthur uiteerst

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 253