244
niet alleen voor de cavalerie, doch ook in haar gebruik te velde
verderfelijk voor iedere troepenafdeeling, waarbij cavalerie is ingedeeld.
Nu is het wel waar, dat wanneer reorganisatie in zulk een geest
zou worden geopperd, reeds dadelijk adviezen gevraagd zouden worden
aan de bevoegde beoordeelaars, doch ook hierdoor is de mogelijkheid
niet uitgesloten, dat wat geadviseerd moge worden, de reorganisatie
toch door zou gaan, waarvan die in 1874 het bewijs heeft geleverd.
Positief moet ik tegenspreken, dat de Javanen van jongsaf ruiters
zijn. Het omgekeerde is waar. Een Javaan, jong of oud, kan op
een enkele uitzondering na niet rijdenwant hij mist de kracht in
de beenen voor den zijdelingschen druk, waardoor een paard geregeerd
moet worden.
Dat ieder Javaan op een paard durft te gaan zitten, stem ik toe,
doch dat ieder Javaan een paard bederft, is ook waar.
Tusschen op een paard zitten en een paard berijden, is een groot
onderscheid, dat ieder mij wel zal moeten toegeven.
De Javaan zoekt, evenals de andere Inlanders van dezen archipel, bij
het besturen van een paard alleen hulp in den teugel door te trekken,
waardoor zij hun zit vermeenen te bevestigen, met vooruitgestoken
beenen geheel gestrekt en ondersteund door den stijgbeugel. Het
gevolg van zoo'n zit en zulk een trekken is, dat men het volgende
ziet gebeuren: n.m. dat het paard, het onaangenaam vindende om
getrokken te worden, terugtrekt en het nu slechts een strijd wordt
tusschen bestuurder en paard, wie het hardste trekt. Wint de bestuur
der het, dan trekt deze het paard daarheen, waar hij wil, doch
verliest hij het, dan trekt het paard den bestuurder (dit woord is nu
eigenlijk niet meer op zijn plaats, daar juist het besturen heeft op
gehouden) heen, daar waar laatstgenoemde niet heen wil. Deze
toestand noemt men „er van door zijn", hetgeen niet alleen in ren,
doch ook in galop, draf en zelfs in stap hier onder Inlanders veel
vuldig voorkomt.
Om dit doorgaan tegentegaan, gebruiken zij veel een doerietrens.
Dit is een trens over het geheele gebit voorzien van scherpe of minder
scherpe doorns, waardoor de tong en de mondhoeken van het paard
gruwzaam worden gemutileerd.