246 af, doch zijn er, daar zij vlug zijn, ook weder spoedig op. Door reeds paarden te gebruiken van 2 a 2X/S jarigen leeftijd, en steeds aan dien teugel te trekken, bederven zij de paarden zeer snel en bezorgen hen een hertehals, waardoor die dan ook voor de hertenjacht te gebruiken zijn, doch voor andere doeleinden niet meer. Evenmin als de Javaan hebben zij eenig rijkunstig gevoel en missen ook de kracht voor den zijdelingschen druk; zij zijn evenwel brani te paard, hetgeen een zeer goede eigenschap zou zijn, wanneer zij de macht hadden om te kunnen rijden, zooals men dit van een cavalerist vergt, doch dit missende heeft het niet veel om het lijf uit een cavaleristisch oogpunt. Laten wij nu nagaan, wat van een cavalerist gevergd wordt en wat een Inlandsch cavalerist kan prestoeren. Een cavalerist moet kunnen rijden, zich te paard van zijne wapens kunnen bedienen, het voorkomende in de verschillende exercitie reglementen kunnen uitvoeren, en de groote taak kunnen vervullen, die hem te velde wordt opgedragen, behalve als ordonnans, namelijk beveiligen en verkennen; dat is alles opmerken wat op te merken valt, daaruit gevolgtrekkingen maken, nagaan of die gevolgtrekkingen juist zijn, vlug weten te handelen, juist weten te schatten en zijn bevinding in woorden weten te brengen. Dit alles te kunnen is moeielijk en, hoor ik menigeen zeggen, is het werk van een onderofficier of officier; doch wanneer men nagaat de luttele sterkte der cavalerie en het handjevol, dat medegenomen wordt op expeditie (78 man 4- 3 officieren bij een sterkte van 5 bataljons infanterie 4- de noodige artillerie, zooals op Lombok het geval was), dan moet, wanneer de cavalerie behoorlijk gebruikt wordt, ieder cavalerist afzonderlijk een moeielijken werkkring hebben, daar de vei ligheid in den opmarsch en het verkennen van het terrein grootendeels aan dit wapen zal worden opgedragen. Wordt dit niet gedaan, dan wordt de infanterie onnoodig afgemat, de cavalerie komt niet tot haar recht en was het beter ze geheel te huis te laten, waar zij niet behoorlijk gebruikt wordt. Kan nu de Inlandsche cavalerist aan die eischen voldoen? Het antwoord hierop moet zijn neennimmeren wel omdat hij niet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 267