247
rijden kan. Evenals boven zoekt hij alleen steun en hulp in de
teugels en is in voortdurenden strijd met zijn paard over de vraag,
wiens wil zal worden doorgedreven.
Voor alles buiten zijn persoon en zijn paard heeft hij geen tijd en
geen aandacht.
Nu leeren zij bij de cavalerie, reeds in den recrutentijd, de voor
geschreven houding aannemen en dus zoo te paard zitten als een
ruiter betaamt, doch daar zij geen kracht in de beenen hebben voor
den zijdelingschen druk, waardoor een paard bestuurd moet worden,
wordt alleen het oog door die goede houding aangenaam aangedaan,
doch het resultaat op rijkunstig gebied is nihil.
Komen zij nu bij een veldeskadron, dan vereischt het steeds de
uiterste zorg van pelotons- en eskadronscommandanten om voor ieder
man een paard uit te zoeken, zoodanig dat de man met trekken den baas
kan blijven. Wanneer er dan ook acht of tien afgerichte Inlandsche
cavaleristen tegelijkertijd bij een eskadron komen, dan komt er heel
wat kijken.
Wanneer men nu zoover is gekomen, dat men paarden eD Inlandsche
cavaleristen zoo bij elkaar heeft gepast, dat alle Inlandsche cavaleristen
harder kunnen trekken dan de paarden waarop zij zitten, dan kan
men werkelijk er mede een frontmarsch in draf en galop maken.
Nu komt evenwel reeds een moeielijkheid, namelijk, dat wanneer
men de sabel laat trekken, de rem- en trektoestellen (stang- en trens
teugels) in één hand komen, zoodat zij nu met één hand even zooveel
moeten trekken als anders met twee handen, terwijl die andere hand
moet gebruikt worden om een sabel op voorgeschreven wijze te dragen.
De gevolgen blijven dan ook niet uit; verscheidene paarden trekken
nu harder dan de ruiters en gaan door.
Bij veelvuldige nauwgezette oefening is dit toch ook nog wel te
voorkomen, door maar weer eens van paarden te laten wisselen, zoodat
de mogelijkheid bestaat ook Inlandsche cavaleristen op een parade een
goed figuur te laten slaan, namelijk zoó, dat zij niet doorgaan en hoewel
ieder bevoegd opmerker zal ontwaren, dat zulks voor ieder Inlander
de grootste inspanning kost, is het toch voor de vertooning genoeg.
Zoo eigenaardig, doch zoo juist schreef de gewezen eerste luitenant
der cavalerie Stadtkofski voor eenige jaren in het „Militair Tijdschrift"