251 corveeën in de zou, in het water, ja overal waar men slechts wil en de onaangenaamste baantjes opdragen, hij zal alles gaarne doen, wanneer hij daardoor vrij van de oefening te paard is. En is dit te verwonderen, wanneer men weet dat oefening te paard en voortdu rende strijd met het paard over de wilsopvolging steeds gepaard gaan dat die strijd begint bij het opstijgen en eerst eindigt bij het afstijgen? Zekerlijk neen. Dat de reorganisatie van 1874 heeft plaats gehad, bewijst, dat toen de voorlichters der regeering niet meer begrip van den Inlander als cavalerist hadden, dan de heer X nu en misschien ook wel de wanbegrippen waren toegedaan van wijlen professor Yeth en van den heer Ten Zeldam Danswijk. Deze reorganisatie kan dan ook als een dwaling in het groot wor den beschouwd. Wat verder over reorganisatie in 1882 door den heer X wordt gezegd, kan gevoeglijk met stilzwijgen worden voorbijgegaan, daar dit met de strekking van mijn schrijven niets te maken heeft. Ook over de laatste vier alinea's is reeds in dit schrijven alles gezegd, daar de onjuistheden daarin gebaseerd zijn op de bijzondere geschiktheid der Inlanders voor ruiterdienst, terwijl juist de onge schiktheid daarvoor door mij is aangetoond. Resumeerende kom ik tot de conclusie: dat daar Inlanders totaal onbruikbaar zijn bij het wapen der cavalerie, zij hoe eer hoe beter weg moeten, en vervangen moeten worden door Europeanen, en dat ieder, die de Inlanders als cavalerist kent en toch een voorstel zou doen om de geheele cavalerie uit Inlanders te doen bestaan, een misdaad zou begaan, terwijl het voor ieder die zoo'n voorstel zou willen doen, de Inlanders als cavalerist niet kennende, beter zou zijn te zwijgen. Soerabaia, Juli 1895. A. Waalewijn, Ritmeester

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 272