259
GTk gemiddeld trefpunt met K verkregen.
GT& gemiddeld trefpunt met G verkregen.
su x2 enz 7 Pu p2 enz., GTkj, GTk2 enz., GTg,, GTg2 enz.
le, 2e enz. benaderde waarde voor x, p, GTK en GTg.
Na het vinden der nauwe grenzen heeft men dus met K en met
G -f- verkregen. Men herhaalt nu het schot met G en neemt dit
dus -4- of waar.
1. Het valt K Gr -f-
x is dan kleiner dan en grooter dan Was toch met K geen
schot gekregen, dan was x het schot met K vermindert echter
de kans voor een -[- schot met G en dus is x Was het
schot van K echter met G verkregen, dan was x het schot
van K heeft echter minder invloed op de kans voor een -f- schot met
G, dan een schot met G zou hebben en dus is x Wij
zouden pas corrigeeren als x of f was, dus doen wij het
nu nog niet.
2. Het tweede schot met G valt -j- K G -j
x2 (1x p)
Wx x2 (ix p-j (jx dx. (Volgens het theorema van Bayes).
De meest waarschijnlijke waarde van x is die, welke Wx tot een
maximum en dus de eerstafgeleide functie des tellers gelijk o maakt.
2 x (1x-f-p) x2 o.
x=! P (x o maakt den teller o).
x— p p (kans voor een schot met K).
(xp), =0.67 (aannemende dat de twee -f- schoten niet metG
maar met K zijn verkregen).
GTkj ligt dan op 0.32 x DS50 achter het doel.
GTg, op 1.32 x LS50 achter
x, is dan 0.96, dus p, 0.29.
0 29
(x— p)a 0.67— ^j-= 0.57.
GTka ligt dan op 0.13 x LSB0 achter het doel.
GTg2 n n d 1.13 x LS50 b
0 37
x4 0.94, dus p2 0.37 en (x p)3 0.67-^- 0.55.
GTk3 ligt dan op 0.09 LS50 achter het doel.
v n 1*09 LS50 B B