V ARI AA. Koninklijk besluit dd. 29 Mei 1895 No. 13, regelende de positie van, alsmede de benoembaarheid en de benoeming tot, alsmede het ontslag als onderluitenant bij het Wapen der Infanterie van het Leger hier te lande. Art. 1. 1. De onderluitenants hebben den graad van onderofficier, doch staan als zoodanig boven alle adjudant-onderofficieren en de met dezen geassi mileerde militairen. Zij verrichten, voor zooveel hun korpscommandant hen daarvan niet vrijstelt, alle diensten, die van luitenants kunnen worden gevorderddoch nemen, behoudens het geval voorzien in artikel 282 der Rechtspleging voor de Landmacht, geen zitting in krijgsraden. Zij leggen den eed af, zooals die voor officieren is voorgeschreven. 2. Zjj zijn gekleed en gewapend als de tweede luitenants van hun wapen, zonder rangsdistinctieven en met dit verschil, dat zij geen sjerp dragen en in groote tenue de schoudersnoeren en kwasten dragen zooals die voor adjudant-onderofficieren zijn voorgeschreven. 3. Zij ontvangen eene gratificatie voor eerste uitrusting, ten bedrage van f 200.— twee honderd gulden) of van f 500.(vijf honderd gulden), naar gelang zij benoemd worden uit den graad van adjudant-onderofficier of uit een lageren graad. 4. Zij worden bezoldigd op den voet van hetgeen voor tweede lui tenants van hun wapen is of wordt bepaaldmaar kunnen geen deel nemen aan het weduwen- en weezenfonds der officieren voor de Landmacht in Nederlandsch-Indië. 5. Zij hebben recht op huisvesting, zooveel mogelijk, in de militaire kampementen, in een gouvernementswoning vijfde klasse of wel op de daarvoor vastgestelde indemniteit. 6. Zij genieten entree de campagne, en te velde transportmiddelen, vivres en verdere indemniteiten, op den voet zooals voor tweede luitenants van hun wapen is of wordt bepaald.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 287