809 uitgeroeidslechts hoopen bevroren lijken getuigden van haar vroeger bestaan. Volgens een officieel Japansch telegram bood een Tartaar uit Kirin (Loekor Ariskaug) den Japanschen opperbevelhebber aan, om met 60.000 man Moekden te helpen aanvallen en wraak te nemen over de wreedheden der Chineezen. Herhaalde malen kwamen verzoeken van de plattelandsbevolking in, om hen toch spoedig van de gehate legerscharen te verlossen, welke, naar het heette, hunne vrijheid verdedigden! En de hulp, welke Japan allerwegen van de bevolking ondervond, verlichtte eenigermate de bezwaren en ellenden van den moeilijken winterveldtocht. Doch al was het gehalte der troepen slecht, de wanhoopsstrijd verdubbelde hunne krachten en het was geen gemakkelijke taak te voldoen aan den eersten strategischen eisch: de verdelging der leger scharen, welke zulk eene dichte barrière op den weg naar Peking vormden. Naast dezen schreef de strategie Japan een tweede doelwit voorde inname van de Heilige stad Moekden. Immers het was te voorzien, dat de val van deze veste het moreel van Soeug's troepen in hooge mate zoude schokken en meer dan tal van nederlagen het weerstandsvermogen van China zou verminderen. Het denkbeeld, om een stoot tegen Moekden te doen, heeft werkelijk bij het Japansche legerbestuur voorgezeten: zulks is uit de talrijke telegrammen, hoe tegenstrijdig dikwerf ook, duidelijk op te maken. En ook Cbina zag het gevaar waarin Moekden verkeerde in, want telkens werden nieuwe troepen daarop gedirigeerd: eerst kwamen 2400 man uit Kirin onder bevel van den gouverneur Tsjang, den 7en December weder 8000 man uit Petsjili, terwijl tevens eene nieuwe lichting van 5000 man geheven werd. Het verdedigingsvermogen werd verhoogd en alles tot een ernstigen tegenstand voorbereid. De 56 divisie was bestemd om de Heilige stad te nemen, doch het gelukte haar niet. Het nauwe défilé aan den Mothianling-pas, dat hardnekkig verdedigd werd en inderdaad onneembaar was, sloot den toegangsweg van uit Toenghoeantsjing af en voor de eerste en eenige maal in den geheelen oorlog was de strategische aanvaller genoodzaakt voor den wil des verdedigers het hoofd te buigen. Verwonderlijk genoeg konden wij geen enkele mededeeling aan gaande den strijd in den Mothianling-pas machtig worden. Doch het Dl. II, 1895. 22

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 332