330
voeren scherper moeten worden onderscheiden in onze voorschriften en
dat het gevecht tegen den Inlandschen vijand daarin veel meer op den
voorgrond moet treden en uitvoeriger worden behandeld, dan b.v gtschied
is in ons Yoorschiift voor het Gevecht en in dat op den Velddienst.
Oorlog tegen half wilde of in ons oog onbeschaafde volken,
is voor ons de hoofdzaak en het zal verstandig zijn dit nimmer uit
het oog te verliezen, nóch bij onze organisatie, nóch bij ons opleidings
stelsel, bewapening of uitrusting onzer strijdmacht.
Toen in Nedeiland, ik meen na het voorbeeld door Duitschland
gegeven, een andere wijze van bepakking werd beproefd en daarna
ingevoerd, werden ook in Indië proeven genomen met een ransel
van ander model.
Het navolgen van hetgeen anderen doen is vergefelijk, want het
ligt nu eenmaal in de menschelijke natuur; doch hoe verstandig het
in het algemeen moge zijn het goede van anderen over te nemen, moet
eerst worden overwogen of datgene wat voor hen eene verbetering
is, ons wel past.
In stede van te zoeken naar een anderen ransel, ware het voor
Indische infanterie beter alle ransels met steenen te vullen, om er
dan in de diepste onzer zeeën het drijfvermogen van te bepalen.
Indische infanterie moet zijn licht uitgerust en te velde met niets
bepakt dan hare bewapening.
Keeren wij tot het onderwerp terug.
Zooals boven reeds ter loops werd aangestipt, moet men geregelde
troepen in den strijd tegen een Inlandschen vijand zoo lang mogelijk,
kan het zijn voortdurend, gesloten houden.
„Serrez vos rangs et vous maintiendrez" zou ons devies kun
nen zijn.
Ik bedoel echter niet, dat men in phalanx-formatie op hem moet
aanrukken.
Zien wij wat over deze aangelegenheid door een Eugelsch schrijver
gezegd wordt.
In het I. M. T. van 1888, No. 9 e.v. komt eene vertaling voor
van Da Costa Porter's: „Warfare against uncivilised races."
Op biz. 197 e.v. leest men:
„Weinig quaestiën gaven meer aanleiding tot gedachten wisseling