MILITAIRE RECHTSPRAAK.
Dienstweigering.
[Art. 95 en 96 C. W.]
Vervolg van blz. 57, 1' afleveringjaargang 1895).
(Slot)
Zooals aan het slot van het eerste gedeelte van dit opstel werd
aangeteekend, blijft ons thans nog over na te gaan, op welke wijze de
schending van den plicht tot gehoorzaamheid zich openbaren moet, om
crimineel strafbaar te zijn.
Volgens artikel 95 C. W. maakt zich schuldig aan het misdrijf van
dienstweigering de militair, die:
le uitdrukkelijk weigert of opzettelijk nalaat
2e de orders van dengenen, die boven hem, gesteld is, te gehoorzamen
of na te komen.
Achtereenvolgens zullen die twee elementen van het misdrijf van
dienstweigering in nadere beschouwing worden genomen.
I.
Afgaande op de bewoordiugen van artikel 95 C. W. zoude men
tot het besluit moeten komen, dat de wetgever hier bepaald onder
scheid heeft willen maken tusschen eene weigering met woordenen
eene opzettelijke nalatigheid in het volbrengen van gegeven orders
dat zoowel het eerste als het laatste met straf bedreigd wordt, en het
dus niet voor de strafbaarheid eener stellig uitgesproken weigering
vereischt wordt, dat, door opzettelijk nalaten, aan het bevel niet is
voldaan.
Mondelinge weigering en opzettelijk verzuim zouden dan, volgens eene
letterlijke opvatting van artikel 95, twee afzonderlijke, ieder op zich
zelf staande vormen zijn, waaronder zich, ook in tijd van vrede, de straf
bare schending van den plicht tot gehoorzaamheid zou kunnen voordoen.