341
de eerste soort de bloot mondelinge weigering bij artikel 96
de laatste het opzettelijk, zich al of niet mondeling uitende, ver-
zuim, bij artikel 95.
Yoor de strafbaarheid van ongehoorzaamheid volgens laatstgenoemd
artikel, is derhalve een enkele mondelinge weigering niet voldoende;
daartoe is het een onmisbaar vereischte, dat de dader den bevolen dienst
opzettelijk onverricht heeft gelaten.
De grond der strafbaarheid ligt dus niet in het uitdrukken van den
wil om niet te gehoorzamen, maar enkel en alleen in het verzuimen,
het nalaten, het niet volbrengen van den gegeven last.
Bij de uitdrukkelijke weigering zal derhalve steeds het opzettelijke
nalaten moeten aanwezig zijn, maar het omgekeerde is geen vereischte
de opzettelijke nalatigheid is steeds strafbaar, ook al heeft de dader
op geenerlei wijze vooraf zijn onwil uitgedrukt.
Onderscheid tusschen opzettelijke nalatigheid, al of niet door uit
drukkelijke weigering voorafgegaan, behoeft dus ook niet te worden
gemaakt, tenzij echter bij de beoordeeling der mate van strafschul
digheid des daders.
„Wanneer leest men in de Memorie van Toelichtingen op het ont
werp van een nieuw C. W. (1) een militair uitdrukkelijk weigert de
bevelen van den meerdere na te komen, dan is hij zonder twijfel een
slecht militair, die toont, geen besef van den aard zijner verplichtin
gen te hebben; maaar hij gaat in ieder geval niet op sluwe of
slinksche wijze te werk; hij is tot zekere hoogte een eerlijk of een
openhartig man.
Hij daarentegen, die bevelen aanneemt, zonder daartegen iets in te
brengen, doch nu opzettelijk nalaat dienovereenkomstig te handelen,
leidt de autoriteiten om den tuintegen zijn wangedrag kan men
zich niet bij voorbaat wapenen, hij bedriegt zijn meerdere. En van
dit standpunt gezien, zou derhalve de uitdrukkelijke weigering minder
strafbaar moeten zijn, dan de opzettelijke verzaking.
Indien men aan den anderen kant alleen let op den indruk, dien
de uitwendige handeling maakt, dan is men allicht geneigd, in de
uitdrukkelijke en meestal in brutale bewoordingen vervatte weigering
Dl. II, 1895.
(X) Bladz. 218.
24