344
ia geworden om te gehoorzamen, en hem alzoo geene opzettelijke
verzaking kan worden ten laste gelegd?
Eene zoodanige uitlegging van ons artikel zou, naar het ons voor
komt, weinig strooken met het beginsel, dat tot grondslag van de
krijgstucht strektn.l. de hoogst mogelijke orde en de allerspoedigste
uitvoering van gegeven bevelen. Maar zij is bovendien ook niet over
een te brengen met den geest van artikel 95 C. W.
O. i. behoort daaraan een veel ruimere strekking te worden
gegeven.
Immers, de grond der strafbaarheid van dienstweigering als mis
drijf moet gezocht worden in den onwilhet opzetin tegenstelling van
de onachtzaamheid of nalatigheidwaartegen bij artikel 10 R. K.
gewaakt is.
Een onbedachtzame of in drift uitgesprokene weigering om een
bevolen dienst te verrichten, zonder gebleken bedoeling om bij die
weigering te volharden, is zeer zeker niet als een dienstweigering
in den zin van artikel 95 C. W. aan te merken.
Doch waar de weigering, gelijk in het hier besproken geval, stellig
en uitdrukkelijk is uitgesproken, en daarbij na herhaalde waarschu
wingen en vermaningen volhard is, daar kan o. i. geen redelijke twijfel
bestaan aan het opzet om den bevolen dienst niet te verrichten.
Staat dit opzet eenmaal vast, dan doet er o. i. niets toe, of de
dader, later berouw gevoelende, zich bereid verklaart om te gehoor
zamen, ook al geschiedde dit vóór het tijdstip, waarop in normale
omstandigheden de bevolen dienst had moeten zijn verricht.
Deze omstandigheid kan en mag van geen invloed zijn op het
karakter van de weigering: zij valt in de termen van artikel 95 C. W.,
omdat de dader den dienst, welke hem bij herhaling was opgedragen,
niet heeft willen verrichten en ook opzettelijk onverricht heeft gelaten,
daar niet hij, maar zijn superieur alleen heeft te beoordeelen, wanneer
de uitvoering moet geschieden.
Ra herhaalde weigering zal de superieur zoodra hem gebleken
is, dat hij niet te doen heeft met eene oogenblikkelijke opwelling van
drift, maar met een bepaald opzettelijke ongehoorzaamheid den
dader in arrest moeten stellen. Dit wordt hem bij artikel 5 R. L.
als verplichting opgelegd. Tegelijk zal hij, althans in den regel, ook