WERKING EN WERKINGSSFEER VAN VOORHOEDE-CAVA-
LERIE GEBONDEN AAN EEN COLONNE TEGENOVER
DEN INLANDSCHEN VIJAND.
{Met een plaat).
Reeds meermalen betoogden wij in onze opstellen, dat de voor-
hoede-cavalerie bepaald aan een colonne gebonden blijft, wanneer
deze ieder oogenblik op den vijand kan stuiten, of wel, wanneer zij
in een landstreek marcheert, waarvan de bevolking ieder oogenblik
vijandig kan optreden. De afstand, waarop zij de colonne voorafgaat,
regelt zich naar den aard eu den toestand van de te doortrekken streek.
Daar in deze gevallen het terrein zoo nauwkeurig mogelijk moet
doorzocht worden, ten einde de colonne in tijds te waarschuwen tegen
plotseling en onverwacht vuur, tegen aanvallen in flank en rug en
tegen het vallen in een hinderlaag, moet de voorhoede-cavalerie het
terrein in de aangegeven marschrichting in een breed front door
zoeken, de colonne op de flanken door enkele ruiters dekken en den
rug der colonne beveiligen door het indeelen van enkele ruiters bij
de infanterie-achterhoede. Om hieraan te voldoen, vormt de voor
hoede-cavalerie in het front der colonne een linie van éclaireurs,
zendt zij op iedere flank der colonne een patrouille en deelt zij bij
de achterhoede der infanterie eveneens een patrouille in, om deze
op den noodigen afstand op en zijwaarts van den te volgen weg
met het oog te beveiligen. Alvorens gedetailleerd de verplichtingen
van de ruiters, ingedeeld bij de éclaireerende linie, van die, ingedeeld
op de flanken der hoofdcolonne en van de ruiters, welke de colonne
in den rug volgen, na te gaan, geven wij den marschvorm nauw
keurig aan van een bataljon infanterie, waarbij een sectie artillerie en
een peloton cavalerie, sterk 32 ruiters en een commandant, mar-
cheerende langs een weg, waarvan het aangrenzend terrein het uit
zwermen van alle éclaireurs toelaat. (Fig. I.)
Dl. H, 1895. 26