364 opstel, getiteld: „Etude sur les patrouilles", „le chef doit être réel- lement chef, d'esprit et de corps, par la direction qu'il donne, par l'emploi qu'il fait de ses hommes et par sa place a leur tête" woor den, bepaald zonder eenige tegenspraak, op den commandant der voorhoede-cavalerie van toepassing. Werkelijk „de chef" zijn, ziedaar wat in de allereerste plaats een richtige uitvoering van de gegeven opdracht verzekert, waartoe een juist en een vlug oordeel, een juiste tactische blik op het terrein en een besluitvaardige geest onontbeerlijke eigenschappen van den cavalerieofficier moeten zijn. Gezeten op een goed terreinpaard, zal hij gemakkelijk het élan in zijne manschappen opwekken en vol komen hun vertrouwen bezittenbekend met de persoonlijke eigen aardigheden zijner ruiters, zal hij ieder met juistheid voor de ver schillende doeleinden weten te gebruiken en gezeten aan het hoofd, m. a. w. daar waar gewoonlijk het gevaar het eerst dreigt, zal hij in de eerste plaats met eigen oogen aanschouwen, wat hij ter wille van de veiligheid der volgende colonne zoo min mogelijk aan andere oogen overlaat. Daarom bij dezen dienst tegeuover den Inlandschen vijand de commandant der voorhoede-cavalerie bij de eclaireerende linie, liefst in het middeD, dus bij de spits. En dan ook nergens anders, om de eenvoudige reden, dat hij daar het best in staat is om alle mogelijke gebeurtenissen onmiddellijk te beoordeelen. Zien wij nu in hoever de commandant der voorhoede-cavalerie bij dezen dienst op eigen initiatief handelend kan optreden. Weet de commandant der voorhoede-cavalerie de algemeene opdracht, d. i. die, waaruit hij de bewegingen der colonne ziet en heeft hij bovendien van den colonnecommandaut de bijzondere opdracht, m. a. w. die, waaruit hij weet, wat de colonnecommandant van hem en van zijn troep eischt, dan is, wat betreft de uitvoering van de bijzondere opdracht, het grootst mogelijk initiatief aan den commandant overgelaten. En om dit initiatief tot zijn volste recht te doen komen, moet de cavaleriecommandant wel bedenken, dat hem, als cavalerist, eerder lof en roem zal ten deel vallen, wanneer hij te stout is opgetreden, dan wanneer hij te veel op eigen veilig heid bedacht is, en te veel wikt en te veel weegt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 387