407 Doch al koD het Chineesche Rijk wijzen op eenen staatsman als Li-Hoeng-tsjang, diens arm strekte niet ver genoeg om de staatkundige onderhandelingen zoodanig te rekken, tot het met gerustheid den strijd tegen Japan kon aanbinden. Indien iets in staat zou geweest zijn om de legerorganisatie van China te hervormen, het ten oorlog toe te rusten, zeer zeker geene verlenging van den vredestoestand ook al was een oorlog in de toekomst onvermijdelijk. (1) De gevolgen van dien strijd waren maar al te duidelijk en te recht begreep Li-Hoeng-tsjang, dat mocht men het verschjjnen der troepen van den Mikado voor de muren van Peking, dat een opstand van onberekenbare gevolgen in het Hemelsche rijk zoude veroorzaken, willen voorkomen de staatkunde van den aanvang af op haar qui-vive moest zijn, om te trachten den krijg zoo spoedig mogelijk te doen beëindigen. Het was een juiste politieke blik, geheel in strijd met den eigen waan en de opgeblazenheid der andere besturende ambtenaren, welke hun eenen slechten afloop der operatiën onmogelijk deed schijnen. Reeds in de maand November werd op Li-Hoeng-tsjang's drij ven Gustav Detring als gezant naar Japan gezonden, teneinde de regeering ten gunste van den vrede te stemmen. Zijne zending droeg echter een zoo weinig officieel karakter en de macht, hem verstrekt, was zoo weinig omvattend, dat deze eerste poging tot beëindiging des oorlogs uit den aard der zaak schipbreuk leed. Daarna werd een beroep gedaan op de Westersche groote mogend heden in het begin van Februari kwam een buitengewoon Chineesch gezantschap te Marseille aan, vanwaar het zich naar de Hoven van Parijs, Berlijn, Weenen en St. Petersburg begaf, ten einde hunne inter ventie ter beëindiging des oorlogs in te roepen. Het resultaat dier zending zou volgens de Times geweest zijn, dat enkele dier staten hunne belangelooze hulp toezeiden, ingeval China eerlijk naar vrede verlangde: dit rijk zou dan worden uitgenoodigd, zijne havens ten eigen bate zoowel als ten bate der geheele beschaafde wereld te (X) Dat zjj volkomen juist zjjn, wil ik niet zeggen; dooh ongetwijfeld kenschetsend zjjn zeker de woorden van een zoo bevoegd beoordeelaar als de beer Borel, waar hij zegt: „In China zal nooit een gedisciplineerd leger kunnen bestaan, omdat een Chinees altijd een Chinees bljjft."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 434