409 Door de Japansche regeering waren de minister van buitenlandsche zaken Moetsoe en graaf Ito met de leiding belast. De onderhande lingen zouden te Hierosjima gevoerd worden. Nog was het van Chineesche zijde geen ernst: nog verwachtte men een keerpunt in de krijgskansenimmers de vredesgezanten werden weder telegraphisch naar Peking terugontboden, waarheen zij tegen het midden van Februari vertrokken. Waarschijnlijk zou dan ook van een hervatten der onderhandelingen voorloopig geen sprake geweest zijn, als niet Li-Hoeng-tsjang, voor namelijk op aandrang der vreemde gezanten, zich tot dat doel had beschikbaar gesteld. De groote staatsman, die tengevolge van allerlei intrigues bij den keizer in ongenade gevallen was, werd weder in eere hersteld en, van eene volledige volmacht voorzien, aangewezen om de onderhandelingen in Japan te voeren. Zoodra dit besluit bekend was, behoefde aan het welslagen niet getwijfeld te worden, want overtuigd als Li was, dat de staatkunde al hare krachten moest inspannen om de krijgsverrichtingen te doen staken, was hij de aangewezen persoon voor deze moeilijke opdracht. Den 19en Maart kwam Li te Simonoseki aan, en toen spoedig daarop de onderhandelingen aanvingen, was diens eerste verzoek een onmiddellijk intredenden wapenstilstand. Japan wilde hierin slechts berusten onder voor zijn tegenstander zeer bezwarende voorwaarden: bezetting op Chineesche kosten van Sjanhaikwan, Takoe en Tiensin, een Japansch beheer over den spoorweg TienBin-Sjanhaikwan en bewaking van de verschillende forten en versterkingen. Hoe nood zakelijk het schorsen der vijandelijkheden Li ook voorkwam, deze eischen achtte hij te hoog en de oorlog hadde waarschijnlijk voort gang gehad, ware het niet, dat de aanslag van een dweepziek jonge ling eene andere wending gegeven had. Deze, zekere Kojama, loste, toen Li-Hoeng-tsjang zich in een jinrickshaw van het gebouw der onderhandelingen huiswaarts begaf, een revolverschot, dat den staatsman onder het linkeroog eene diepe wond toebracht. Toen de Japansche keizer zjjne deelneming over het gebeurde den gezant kenbaar deed maken, antwoordde deze: „Wat deert mij mjjne wond, indien zij mijn vaderland kan redden!" Dl. II, 1895. 29

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 436