412 wel in den ouden toestand van wanbestuur weder te vervallen? De „vriendschappelijke raad" der mogendheden gaf hierop gedeeltelijk het antwoord: de vrede werd geacht door de inbezitneming van een gedeelte van het vasteland van China, op den duur niet voldoende verzekerd te zijn. Zoo luidde het officieel. Doch de persuitingen in de verschillende landen waren oprechter. Heette het niet, in een der Russische bladen, dat „Rusland niet kan dulden, dat Japan een deel van Mantsjoerije in bezit erlangt en feitelijk meester van Korea wordt. Indien iemand meester in Korea moet zijn, dan is het Rusland." Hen is bevreesd voor den invloed van Japan, doch men verliest uit het oog, dat die invloed een zegen zoude zijn. Hoe de uiting der dagbladpers in Duitschland en Frankrijk geweest is, willen we stilzwijgend voorbijgaan: verkwikkelijk was die lectuur zeker niet, Engeland ging in de interventie niet medehad al Lord Rosebery bij den aanvang des oorlogs de internationale verwikkelingen voorziende, welke hij na zich zoude slepen aan de Europeesche mogendheden voorgesteld, om aan Japan de grenzen van zijne ver overingen voor te schrijven, waarbinnen de Europeesche belangen niet te zeer zouden geschaad zijn, nu die veroveringen eenmaal een beslist feit waren geworden, en Engeland daarvan geene schade voorzag, onthield hef zich van inmenging. Mochten wernelijk de gestelde vredesvoorwaarden uit een volken- rechterlijk oogpunt niet te verdedigen geweest zijn, iets wat we in kort bestek hier niet kunnen nagaan, of mocht Japan naar den vrede verlangen en in de krijgstoerustingen van den Noordelijken nabuur het voornemen zien, om bij het niet opvolgen van den „vriendenraad" een casusbelli voor te wenden wat ook de reden is, Japan liet den eisch van het Liautong gebied vallen. In een keizerlijk rescript werd het Japansche volk kond gedaan, „dat op aandrang van Rusland, Duitschland en Frankrijk van het bezit van de aangegeven landstreek in Mantsjoerije werd afgezien, aangezien het eene bedreiging van den vrede zoude blijven; en de keizer was de zaak van den vrede onveranderlijk toegedaan. De waardigheid des rijks zou er geen schade onder lijden."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 439