30
En of bjj een eventueelen oorlog de vijand ons in de koloniën
zal aantasten of nier, is wederom van tal van omstandigheden
afhankelijk, in de eerste plaats van het staatkundig doel, dat de
aanvaller bereiken wil. Bijv. beoogt hjj minder het annexeeren
van een deel van ons rijk, hetzij in Europa, hetzij in Azië, dan wel
het dwingen onzer Regeering tot het toegeven aan zijne eisehen,
en is het waarschijnlijk dat dit gemakkelijker zal kunnen geschieden
door onze Koloniën te bezetten dan door een aanval op het moeder
land te wagen, zonder twijfel zal hij dan de koloniën aantasten.
Hoe geringer de weerstand aldaar zal kunnen zijn, hoe gemakke
lijker de meest belangrijke deelen dier koloniën hem in handen zullen
valKn, des te meer is een aanval op onzen archipel te vreezen.
Het komt er minder op aan waar in huis de sleutels, die men
bemachtigen wil, zijn opgeborgen, maar wel hoe men ze het gemak-
keliikst in handen kan knjgen. Blijkt dit met de minste moeite
langs de achterdeur te kunnen plaats hebben, dan zal men niet
trachten de voordeur te forceeren.
En nu de moedeloosheid die uit de voordracht doorstraalt.
"Wel zegt de heer Koster in zijn rep'iek op blaz. 314: „Al is
met onze uiterst geringe weermiddelen die kans op succes gering,
die weermiddelen kunnen, neen! moeten daarom toch, als de nood
aan den man komt, in de een of andere richting worden in werking
gebracht.''
Hij dunkf, dat spreekt van zelf; de heer Koster is soldaat en der
halve is het ondenkbaar dat hij anders zou spreken, ondenkbaar dat
hij bij een aanval van een buiteulaudschen vijand den raad zou geven:
„De kans op succes is gering, dus laten wij de bijl er bjj neer
leggen en ons geheele leger en daarmede Indië aan den vijand overle
veren". Zelfs bij de grootste moedeloosheid zou dit niet zijn aan te
nemen.
Die moedeloosheid spreekt echter uit den twijfel aan het succes
onzer we penen, gepaard met het besluit daarom af te zien van een
vooraf ontworpen en voorbereid defensiestelsel.
Het is mogelijk dat ik mij vergis, en dit niet in de bedoeling
van den heer Koster heeft gelegen, maar m.i. spreekt het toch dui
delijk uit de hieronder volgende aanhalingen uit de bedoelde lezing: