455
Ben charge tegen zulk een vijandelijk eskadron, zou voor ons geen
twijfelachtigen uitslag hebben, integendeel.
Ik zou dan ook willen, dat de gesloten exercitiën uitsluitend als
middel om den troep in de hand te houden, werden gebruikt, met
andere woorden, als middel om de tucht te onderhouden, doch het
oefenen van onze gemengde eskadrons in aanvallen en evolutiën, die
hoe goed ook geleid, dank zij ons paardenmateriaal en onze
Inlanders, beneden het middelmatige blijven, moest ophouden. Ik zeg:
„beneden het middelmatige"; elk cavalerie-officier, die de resultaten
dier oefeningen in het buitenland nagaat en deze met de onze verge
lijkt, zal dat, dunkt mij, moeten toestemmen.
Onzen officieren is daarvan geen verwijt te maken; de oorzaak ligt,
zooals ik boven zeide, in het materiaal.
Het spreekt van zelf, dat bij de opleiding voor de taak, welke vol
gens mij de meest doelmatige voor onze cavalerie is, de enkele man
en diens oefening veel meer op den vóórgrond zal moeten treden,
want „verkennen en beveiligen" stelt aan den ruiter zeer hooge eischen.
Natuurlijk is het, dat waar men begint te eischen, dat van den man
meer gevorderd moet worden, men met het gehalte van het aanwezige
personeel te rade moet gaan of het aan dien eisch voldoen kan.
In de volgende regelen zal ik met het oog daarop dan ook achter
eenvolgens ons Inlandsch en Europeesch personeel bespreken.
Zooals men weet, bestaat de Indische cavalerie uit Europeanen en
Inlanders, van iederen landaard nagenoeg de helft.
De waarde der Inlanders bij het wapen der cavalerie (en hier be
treed ik het spoor van den ritmeester Waalewijn) beschouw ik voor
mijn persoon als nul.
Ik geloof toch dat men de cavaleristische waarde van menschen,
die men op dieren zet, waar ze instinctmatig vrees voor koesteren
en die men een wapen in de hand geeft, dat ze niet kunnen han-
teeren, omdat het te zwaar is, gerust op dat minimum kan zetten.
Een ieder, die wel eens gedurende langen tijd een Inlandsch peloton
cavalerie commandeerde, weet wat de resultaten van al zijn moeite en
van al zijn zorgen, bij exercitie of velddienst, waren. Ik zal er mij ten
minste niet mee vermoeien, dit voor de zooveelste maal te verkondigen.
Evenmin deugt de Inlander voor ordonnans, daar hij de berichten óf