HABIB ABDOEL RACHMAN. Sedert bijna 17 jaar woont te Djeddah (Arabië) de voormalige Groot-Vizier van Atjeh, Habib Abdoel Rachman, als een „Roi en exil" op een Nederlandsch tractement van 3000 gulden 's maands, van wiens merkwaardig leven wij hieronder een en ander zullen mededeelen. In 1832 te ïïadramaut (Zuidkust van Arabië) geboren, nam twee jaar later zijn vader, Mohamed Alzahier, hem mede naar Malabar (Westkust Voor-In dië.) Op vijfjarigen leeftijd naar Egypte gezonden, om hem in het lezen en schrijven en in het aanleeren van den Koran te doen onderwijzen, welk onderricht in lateren tijd te Mekka werd voortgezet, keerde Habib in 1842 naar Malabar terug, om tot aan zijn 16e levensjaar te Kalikoet zijn studiën te continueeren. Habib kwam daarop te recht op een van zijns vaders schepen, de Jeddoel Manan geheeten, waarmede hij ter bevordering zijner kennis van den koophandel, op de kusten van Indië, Ceylon en Arabië verscheidene reizen deed. Te Mokka aangekomen, verbleef hij er 1| jaar, reisde verder naar Mekka en Constantinopel, om vandaar wederom naar Malabar terug te keeren. Hij huwde daar en „gewon" eene dochter, Sjarifa Fatina, die ten jare 1878, toen de kapitein ter zee van der Hegge Spies hem naar zijn ballingsoord van Atjeh naar Djeddah per oorlogsschip overbracht, nog in leven was. Na wederom een paar jaar aan de Malabaarsche kust te Kalikoet vertoefd te hebben, verplaatste Habib zich met de zijnen naar Hyderabad (Voor-Indië), om er te gaan „kwakzalveren". Mag men ook in deze hem gelooven, dan wist hij te Hyderabad den kinderloozen vorst van dit landschap een drank toe te dienen, die de uitwerking had, dat de vorst spoedig zijn verlangen naar

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 495