472
Toen namelijk Habib wederom voor zaken naar de "Westkust
afgereisd was en middelerwijl het Nederlandsch stoomschip „Maas en
Waal" ter reede Atjeh verscheen, werden buiten voorkennis van
Habib, daarop besprekingen door Panglima Tibang namens den
Sultan gehouden, die voor Habib reden werden, Atjeh andermaal
den rug te keeren.
Habib reeds toen inziende, dat de oorlog met de Hollanders onver
mijdelijk was en niet wenschende het bestuur over Atjeh met zijnen
vijand Panglima Tibang te deelen en ook geen invloed meer ten goede
op den gang van zaken kunnende uitoefenen, verliet ten tweeden-
male Atjeh.
Met het stoomschip Pati begaf hij zich naar Penang en van daar
per mail naar Mekka.
Na aldaar eenigen tijd bij den Sherif Abdoelah Basjah gelogeerd
te hebben, reisde hij naar Constantinopel, alwaar hij, bij den Sultan
toegelaten, van dezeD het commandeurskruis der Osmania orde
ontving.
Vervolgens weder naar Mekka terugkeerende, vernam hij daar,
dat de oorlog tusschen Nederland en Atjeh uitgebroken was en verder
dat Sultan Mahmoed overleden was.
Terzelfder tijd ontving Habib van de gezamenlijke Hoofden der
III Sagi's een brief, waarin zij hem voor den tijd van zeven jaar
eene volmacht gaven, om namens hen te onderhandelen met andere
Rijken, ten einde hulp te erlangen in den oorlog, waarin Atjeh
gewikkeld was.
Habib nam deze opdracht aan, reisde andermaal naar Europa en
bezocht Constantinopel en Parijs.
Vergeefsche pogingen wendde hij aldaar aan, om die gouvernementen
tot het verleenen van bijstand aan Atjeh te bewegen; het Turksche
gouvernement beloofde zijn zedelijken steun, door een schrijven te
richten aan den Koning van Holland, terwijl hem later door Moerat-
Effendi bij brief werd medegedeeld, dat de Atjehsche zaken door de
Europeesche gouvernementen bij schriftelijke overeenkomst geregeld
waren en Turkije zich dus niet bevoegd achtte, zich in dezen oorlog
te mengen.
Ook werd door Habib indirect de bemiddeling van Engeland