473 ingeroepen, waartoe hij gebruik maakte van eene vroegere kennis making te Singapore met Sir Rutherford Alcock, destijds gezant in China en Japan, later lid van het Hoogerbuis. Wijl Habib op een grooten voet reisde, waren de door hem te maken kosten aanzienlijk 5 de daartoe benoodigde gelden werden hem evenwel geregeld door Toekoe Paija van Penang toegezonden. Na al de vorenvermelde virgeefsche pogingen in het werk gesteld te hebben, kwam Habib te Singapore en richtte hij van daar uit een schrijven aan den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, waarin hij aan Zijne Excellentie zijne bemiddeling aanbood, om den vrede in het Atjehsche rijk te herstellen, op welken brief Habib nimmer antwoord zou hebben ontvangen Van Singapore vertrok daarop Habib naar Penang, om zich ten derden male naar Atjeh te begeven. Hij verbleef omstreeks drie maanden te Penang, dineerde in dien tusschentijd meermalen bij den Luitenant-Gouverneur Colonel Anson, en herhaalde bij den waarnemenden Nederlandschen consul aldaar de schriftelijke aanbieding, van uit Singapore aan den Gouverneur- Generaal te Batavia gericht. Daar de Nederlandsche Regeering toen evenwel blijkbaar niet met hem wilde onderhandelen, besloot hij naar Atjeh terug te keeren en den Atjehers zijne hulp aan te bieden in den oorlog tegen de Hollanders. Intuschen trachtte de consul, de Heer Lavino, op alle mogelijke wijzen te verhinderen, dat Habib naar Atjeh scheep gingoveral zag deze zich door een spion gevolgd. Op zekeren dag (medio 1876) gelukte het aan Habib, de waakzaam heid zijner spionnen te verschalken. Na zich het hoofdhaar te hebben doen afscheren, den baard afge knipt en zich als Klingalees verkleed te hebben, deed hij zich in een ongenummerd voertuig naar het strand rijden, alwaar hi] den Atjeher Nja Baroen ontmoette, die hem in een sampan overbracht naar een ter reede, voor Atjeh stoomklaar liggend stoomscheepje. Zich uitgevende voor een Kling, nam hij passage naar Edi, zonder zich aan boord, aan wien ook, bekend te maken. Gedurende den ganschen overtocht stelde hij zich aan als iemand, die niet wel bij het hoofd was.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 502