487 aan de besmetting, zoowel bij vele Europeanen als bij alle Ooster lingen, zijn en blijven onoverwinnelijke hinderpalen voor een afdoende bestrijding der ziekte in de burgermaatschappij. Smetstof is dus steeds voorhanden en het is mijn vaste overtuiging, dat met het gras de ziekte nu en dan in het leger wordt binnengesleept. Ik zal later daarvoor, in verband met de nieuwste gezichtspunten der wetenschap, de gronden aanhalen. Wordt dus aan den eenen kant voor invoer der ziekte gezorgd (hoe vaak valt natuurlijk onmogelijk te constateeren), er is ongetwijfeld meer noodig om de epizoötiën van grooten omvang in het leger te verklaren, die nu en dan voorkomen. Deze laten zich slechts ophelderen, door aan te nemen dat de enkele, van buiten af geïnfecteerde paarden in de troepenstallen ongemerkt wêer anderen besmetten. Is tegen besmetting van uit de burger maatschappij wat te doen? Beslist kan men daarop ontkennend antwoorden. Reeds betoogde ik het hopelooze van een bestrijding der ziekte in het burgerlijke, althans met de nu bestaande toestanden. En aange nomen dat het gras het voermiddel der smetstof is, dan komt men met die wetenschap practisch niet verder, immers men kan het gras niet door iets anders vervangen, men kan het niet keuren op de aanwezig heid van kwade droes bacillen, men kan het niet reinigen of ontsmetten. Maar slaagde men er in de verliezen aan kwaden droes in het leger te beperken, of bijna te beperken tot die gevallen, welke door infectie van buiten ontstaan, kon men aan de verbreiding der ziekte in het leger paal en perk stellen, dan zou men ongetwijfeld al enorm veel gewonnen hebben en de offers tot een zeer klein getal terugbrengen. Dat nu acht ik vrij zeker bereikbaar en bij de keus van de mid delen moet men rekening houden met hetgeen de wetenschap leert omtrent: de levenstaaiheid der smetstof buiten het paardenlichaam, den weg, welken het virus kiest om het paardenorganisme binnen te dringen. De laatste jaren hebben nu juist, wat beide vraagpunten betreft, geheel nieuwe inzichten doen ontstaan en deze zijn, overeenkomstig de tegenwoordige conscientieuse wijze van onderzoeken, experimenteeren en critiseeren, gegrond op proeven en waarnemingen, die, al blijven zij menschenwerk en dus feilbaar, werkelijk ons vertrouwen verdienen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 516