488
Ik wil een kort overzicht geven van de vroegere meening omtrent
de eigenschappen van het kwade droes virus en de verschillende
nieuwere gezichtspunten dienaangaande.
Nog geen tien jaren geleden meende men in de veeartsenijkundige
wereld algemeen, dat de smetstof van den kwaden droes buiten het
paardenlichaam jaren en jaren werkzaam bleef, dat een geïnfecteerde
stal even lang een bron van gevaar opleverde voor andere paarden.
Daarvan is men sedert teruggekomen en, gebaseerd op de meerdere
kennis van de smetstof en van het langdurig occult proces der
ziekte in het paardenlichaam, is nu de algemeen heerschende opvatting,
dat het virus gehecht aan stallen, harnachement, uitwerpselen (slijm),
in het algemeen aan levenlooze voorwerpen en buiten het paardenlichaam,
hoogstens vier maanden werkzaam blijft, mits dan nog voor uitdrogen
gevrijwaard. Deze zienswijze werd het eerst veikondigd door Löffler,
den ontdekker der kwade droes bacillen, die constateerde dat uitdro
gen alléén reeds de werkzaamheid er van vernietigt. Latere onder
zoekingen van Cadéac en Malet spreken zelfs van een veel korteren
levensduur. Volgens deze meening, welke op betere gronden rust dan
het „geloof" aan de jarenlange werkzaamheid van vroeger, bezit dus
het gif weinig tenaciteit (levenstaaiheid). Hoe dan de bestendiging
der ziekte te verklaren in een paardenstapel gedurende maauden en
jaren, het telkens vóórkomen van nieuwe gevallen? De ervaring der
laatste jaren, vooral de wetenschap opgedaan met de malleïne, heeft de
overtuiging geschonken, dat de ziekte zich handhaaft en voortplant
door den verborgen, den occulten kwaden droes in het lichaam van
enkele paarden, welke uitwendig geen enkel ziekteverschijnsel vertoonen
bij welke men uitwendig door niets het bestaan der ziekte vermag
te constateeren, behalve tegenwoordig door de malleïne-inspuitingen.
Ik heb in de Veeartsenijkundige Bladen voor Nederlandsch-Indië
van '91 reeds dit standpunt verdedigd, toen de malleïne nog niet of
bjjna niet werd toegepast.
Later is, zonder dat men het ergens nadrukkelijk heeft uitgesproken,
van zelf in aller geest de overtuiging ontstaan, dat de paarden met
occulten kwaden droes zorgen voor voortplanting der ziekte en dat men
de oorzaak van nieuwe gevallen in een paardenstapel niet moet
zoeken in besmetting door stallen of harnachement.