489 Zeldzaam zal dit wel overtuigender gebleken zijn, dan bij de groote kwade droes epizoötie te Salatiga in '90 en '91, welke ik geroepen was te bestrijden. In korte trekken wil ik die epizoötie hier schetsen. De ziekte begon bij het depot- eskadron. Kersversch uit Nederland aangekomen en dadelijk kwaden droes vindende onder een paarden- stapel van ruim 400 stuks, kan het geen verwondering baren, dat ik de zaak hoogsternstig inzag. Ik had uit den aard der zaak eenigen tijd noodig, om het terrein te verkennen, om te leeren inzien van waar het gevaar voor verbreiding dreigde. Inmiddels werd bij ieder voorkomend geval gedaan wat dadelijk noodig was en wat de voor schriften gelastten. Toen ik na een maand de overtuiging had gekregen, dat het kwaad alléén voorkwam onder de paarden van het depót- eskadron, werd door mij een uitvoerig voorstel ingediend, hetwelk door dislocatie van dat depót beoogde de ziekte tot dit korpsgedeelte te beperken en de uitzaaiing in de veldeskadrons te voorkomen. Op dit officieele voorstel, naar Batavia gezonden, heb ik nooit eenig antwoord gehad. Wat te voorzien was, gebeurde. De ziekte verbreidde zich werkelijk allengs ook onder de twee veld eskadrons, d.w.z. onder die paardengroepen, welke middellijk of onmiddellijk contakt hadden of later kregen met het depót. Toen er circa een zes paarden gevallen waren, ging men, in wanhoop over het nooit eindigen der ziekte, over tot den maatregel, om een officier van den geneeskundigen dienst en een van de genie naar Salatiga te zenden, om met mij middelen te beramen. Ik moet bekennen, dat ik het heilzame van deze behandeling der zaak nooit heb vermogen te beseffen. Men was toen van meening, dat de ziekenstal de bron van infectie was, wijl alle of bijna alle paarden, die kwaden droes hadden gehad, eerst op den ziekenstal hadden vertoefd. Schijnbaar was deze gevolg trekking logisch. Ik verdedigde echter de stelling, dat al deze paarden aanvankelijk op den ziekenstal waren genomen met eerste verschijn selen, die zóó vaag, zóó weinig karakteristiek waren, dat niemand daaruit kwaden droes kon opmaken, b.v. een kreupelheid, een wondje zonder bekende oorzaak, een zwelling aan een been, die schijnbaar op een kneuzing berustte, een lichte catarrhale aandoening, gelijk er steeds talrijke voorkomen op onschuldigen bodem, vooral bij jonge paarden,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 518