36 leger, tot beveiliging van het bezette gebied zoo gemakkelijk derge lijke stellingen zal vinden. Komt de vijand met een groote overmacht en handelt hij op de zelfde wijze, zooals de heer Koster meent dat hij zou kunnen doen, dan, ja dan belooft ons offensief weinig succes, tenzij die vijand, om een groot gebied te bezetten, zijne macht verdeelt. Maar nu vraag ik: „zal een vijand zich zulke groote opofferingen getroosten, zal hij ons met een veel grootere macht dan de onze op Java opzoeken, om zich daar tevreden te stellen met het bezetten van een klein gebied, dat bovendien nog niet eens tot de meest belangrijke van Java behoort (als men n.l. de hoofdverdediging in het meest belangrijke deel voert) Zal verder den vijand eene dergelijke handelwijze kunnen worden belet, wanneer wij ons reeds veel kleiner leger in deelen verdeelen en den vijand dan slechts zoo'n deel tegenover stellen?" Eindelijk noemt de heer Koster nog de omstandigheid, dat het den aanvaller in zijne macht ligt om, in verband met eene snellere beweging te water langs Java's Noordkust, welke op tal van punten eene gemakkelijke landing toelaat, den verdediger bij diens marsch naar het O. of W. met een deel der vijandelijke strijdkrachten in de flank te vallen niet alleen, doch ook zelfs reeds dan in de zoo ongun stig geachte conditie van aanvaller te stellen. Beschouwen we dit met het oog op het stelsel van verdediging door ons aanbevolen. Nemen we nu eerst aan, dat de vijand zich ergens genesteld heeft aan de kust in Midden-Java en de verdediger alsdan tot het offensief overgaat. De daartoe noodige troepenverplaatsing over grooten afstand zal natuurlijk per spoor plaats hebben. Van het vallen in de flank des verdedigers bij zijn marsch naar het W. is dus slechts sprake, wanneer die spoorlijn nabij Java's Noordkust lag. De kortste weg, waarlangs de vijand van die kust de bedoelde communicatielijn zou kunnen bereiken, is die van Toeban over Babat naar Djombang, een afstand van 78 KM., waarbij tweemaal een zeer breede en diepe rivier gepasseerd moet worden. Neemt men verder in aanmerking dat eene troepenafdeeling van eenige beteekenis voor zulk een langen marsch naar het binnenland eene operatiebasis aan de kust noodig heeft en zij blijkens de ondervinding minstens vier dagen noodig heeft tot

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 51