492
waren wij nog maar half gebaat. Immers voor de practijk had vooral
waarde te weten langs welken weg dan wel de smetstof het orga
nisme binnendringt, want hoe willen wij anders op dien weg een
wachter plaatsen? Nu is dat aantal mogelijke wegen wel is waar
niet zoo groot, maar de vraag bleef toch, of men voor de meeste gevallen
moet denken aan inenting op huidwondjes dan wel aan binnendringen
langs de spijsverteringsorganen. (1) En bovendien wanneer men kan
aantoonen, dat positief langs dezen of genen weg de smetstof binnen
drong, dan vermeerderde dit de waarde der stelling, welke inhield, dat
het niet was langs de luchtwegen. Men heeft echter op de beantwoor
ding van die laatste vragen lang moeten wachten en inmiddels bleef
de besmettingswijze van kwaden droes vaak een raadsel, waarin slechts
in zooverre licht werd ontstoken als de toepassing van de malleïne
het bestaan bewees van veel meer gevallen van verborgen kwaden
droes, dan men tot nog toe vermoedde en de overtuiging schonk,
dat deze de ziekte hielpen verbreiden en niet in hoofdzaak tusschen-
dragers gelijk besmette stallen.
Bekend zijnde uit de onderzoekingen van Löffler en Schütz, de
weinige levenstaaiheid van het kwade droes virus, was het a priori
niet voor de hand liggend aan te nemen, dat het aan de inwerking
van maag- en darmsap zou vermogen te weerstaan. Echter wist men
dat menageriedieren (leeuwen en tijgers) vrij dikwijls aan kwaden
droes waren bezweken en dit werd geweten aan het eten van vleesch,
afkomstig van kwaaddroezige paarden (2), waarbij men dan echter
tot verklaring aannam, dat beensplinters uit dat vleesch wondjes
hadden veroorzaakt in mond, keel, slokdarm of maag en aldus den
weg hadden geëffend tot het binnendringen der smetstof. In het
vorige jaar nu kwam Nocard, de man, die in de laatste jaren zeker
tot de meest gezaghebbenden behoort in zake kwaden droes en tuber
culose, voor den dag met een experiment, waarbij het hem gelukt
(1) In deze moet voor de praotijk zeker groot onderscheid worden gemaakt tus-
schen een stal in Europa, waar kalme en vredelievende merriën en ruinen aan hal
sters vaststaan en een militairen stal in Indië, waar uitsluitend vecht- en bytlustige
hengsten worden vastgezet aan halsbanden, d.w.z. op een manier, welke hen een
buitensporige vrijheid van hoofd toelaat.
(2) Ze hadden n.m. geen ander contact met paarden of paardenzaken dan het
eten van paardenvleesch.