EEN TOESTEL TOT HET ONDERZOEKEN VAN
BLIKSEMAFLEIDERS.
[Met een schets.)
Bij het onderzoek naar de deugdelijkheid van een bliksemafleider
bepaalt men er zich gewoonlijk toe, na te gaan of coutinuiteit in
dien afleider bestaat.
Men verbindt daartoe de eene klemschroef van een galvanometer
met de spiis van den afleider, de andere klemschroef bijv. met
de noordpool van eenig element.
De zuidpool daarvan wordt dan door middel van een hulpgrond-
plaat met de aarde in verbinding gebracht. Wanneer door het sluiten
van den stroom eenige afwijking van de galvanometer-naald wordt
verkregen, besluit men tot de deugdelijkheid van den afleider.
Door aldus te handelen kan zelfs niet benaderend worden nagegaan,
hoe groot de weerstand van den afleider met inbegrip van den over
gangsweerstand van de grondplaat daarvan is. En toch is het een
algemeen erkend feit, dat de deugdelijkheid van een afleider grooter
zal zijn naar gelang de weerstand daarvan geringer is.
De ondervinding heeft geleerd, dat voor een zeer goeden afleider
die weerstand niet meer dan 1 a 5 Ohms mag bedragen, dat de
weerstand 10 Ohms overschrijdende, de afleider minder goed moet
worden genoemd, en dat een afleider bepaald gevaar oplevert, wanneer
de weerstand tot 20 a 25 Ohms is gestegen.
Uit het bovenstaande volgt, dat het niet voldoende is de bliksemaf
leiders alleen op continuiteit te onderzoeken, maar dat ook van tijd
tot tijd hunne weerstanden moeten worden bepaald.
Yoor het meten dier weerstanden bestaan verschillende methoden en
daarop berustende instrumenten, die alle, bij grooter nauwkeurigheid
dan noodig is, het nadeel hebben, dat zij van den met het onderzoek
belasten persoon veel geduld en tijd en ook eenige handigheid vorderen.