505 Daarvoor bezigt men in den regel een half versleten of slecht blancheermes. Vervolgens wordt het leder „gepantoffeld", d. w. z. terwijl men het, met de nerf boven, op eene schuinstaande, marmeren tafel heeft uit gespreid, wordt het met een werktuig (figuur 4 en 5) op dezelfde wijze behandeld als aangegeven bij het krispelen, door welke bewerking het leder glans krijgt. Ten slotte wordt het leder geglaceerd, m. a. w. opnieuw gevet, voorts uitgezet, met glycerine bestreken en vervolgens met een zeker poeder behandeld en afgewreven, waarmede de kunstbewerkingen, die het overleder moet ondergaan, zijn afgeloopen. De laatstgenoemde bewerkingen geschieden alle met de hand op marmeren tafels. Wij gaan nu over tot de beschrijving van de schoenenfabriek. In de eerste plaats zij medegedeeld, dat de meeste machines door stoom worden gedreven en dat de reeds beschreven leertouwerij met de schoenenfabriek gekoppeld is. De geheel toebereide vellen overleder, zooals zij uit de touwerij komen, worden op eene tafel uitgespreid. Vervolgens worden op de beste gedeelten van het leder de voor- en achterstukken afgeteekend, door met eene stift langs de in figuur 6, 7 en 8 opgegeven vormen op de nerfzijde indrukken te maken. Daarna worden de aldus verkregen figuren uitgesneden. Aangezien niet alle gedeelten van het leder van voldoende hoeda nigheid zijn, om als voor- en achterstukken te dienen, houdt de fabrikant bij het snijden dier deelen veel afval over. De verkregen voorstukken worden vervolgens langs de lengteas dubbel gevouwen en op de zetmachine gebracht, waar de „knik" in het voorstuk wordt gebracht. De knik is de opwaartsche bocht, die in eiken voorschoen moet aanwezig zijn, om eenen met den bovenkant van den voet overeen- komenden vorm te verkrijgen. Om de verschillende stadia, waarin de vervaardigde schoen opvol-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 536