DE BESTUURSZETEL TAN NEDERLANDSCH-INDIE IN
VERBAND BESCHOUWD MET DE VERDEDIGING
VAN HET LAND.
Op den 25sten Januari dezes jaars hield te 's Gtravenhage in de
Vereeniging ter beoefening van de Krijgswetenschap, de kapitein van
den Indischen Generalen Staf, J. L. Koster eene voordracht over
„Nederland's militaire positie in Zuid-Azië, ook beschouwd in het
„licht der moderne kolonisatie", terwijl op den 26sten April daaraan
volgende in diezelfde Yereeniging daarover werd gedebatteerd.
De verslagen omtrent een en ander zijn reeds in het bezit van vele
officieren van ons leger, die lid van gezegde Vereeniging zijn en in
verband hiermede komt het ons onnoodig voor, hier nog eens te gaan
herhalen, wat in die verslagen al zoo te lezen staat.
Omtrent een enkel punteen cardinaal puntde spil, waar
nagenoeg alle reeds besproken en in de toekomst nog te bespreken
stelsels van verdediging van ons eilandenrijk om draaienzij het
ons nochtans vergund eene uitzondering te maken; wjj bedoelen de
verplaatsing al dan niet in oorlogstijd, beter nog in vredestijd, van
den zetel van het Indisch bestuur.
Huldigt kapitein Koster dienaangaande de meening, dat de daarvoor
te besteden gelden niet nutteloos zouden weggeworpen zijn, doch dat,
nu in een geconcentreerd stelsel van verdediging van Java zijns inziens
weinig heil te zoeken is en het raadzamer voorkomt de drie militaire
commandementen van Java elk op zich zelf te verdedigen, het beter is:
1°. onze marine in de Indische wateren te versterken,
2°. Soerabaia in te richten als operatiebasis voor de zeemacht, en
3°. de te Soerabaia gevestigde militaire inrichtingen voor de land
macht naar het binnenland te doen verplaatsen,
de gepensionneerde geniemajoor Kielstra en met hem vele anderen,
zijn daarentegen van oordeel, dat in de allereerste plaats, dus vóór