522
tairen en Civielen Bevelhebber te Atjeh„is in de Atjehsche zaak:
„thans een belangrijk keerpunt bereikt".
„Moest tot dusver", zoo vervolgde Zijne Excellentie, „hoofd-
„zakelijk de aandacht gericht zijn op (wij cursiveeren) het doen
„ophouden van den gewapenden tegenstandthans is dat doel bereikt..
„Geheel het kustland van Atjeh en zijne Onderhoorigheden erkent
„ons gezag en de gewichtige tijding, die mij gisteren per telegram
„gewerd omtrent de onderwerping van Toekoe Bait, het machtige
„Hoofd der VII Moekims van de Sagi der XXII Moekims, maakt
„een eind aan alle twijfelingen nopens den gunstigen keer van zaken,
„die ook in de binnenlandsche Moekims van Groot-Atjeh valt waar
„te nemen".
De lezer gelieve hier een oogenblik te verwijlen en middelerwijl
te overdenken, van hoeveel optimisme het zooeven medegedeelde blijk
geeft, hoeveel onjuiste feiten hier worden opgedischt.
Vergeten wij ten eenenmale niet de „juger les écrits d'après leur
date", ook toen ten tijde in 1877 zou er te A'jeh kwalijk een
officier te vinden zijn geweest, die omtrent den toestand aldaar ditr
rose-beeld had durven onderschrijven.
Want het was eenvoudig onjuist, als zoude in October 1877 de
gewapende tegenstand der Atjehers hebben opgehouden te bestaan
en al evenmin juist was het beweren, dat geheel het kustland van
Atjeh en Onderhoorigheden ons gezag erkend had.
Als men, ja! door dat erkennen van ons gezag er onder wilde
verstaan, het ootmoedig schrijven van een kattebelletje van eenig
potentaat, zooals ten jare 1877 de machtige keizer van het naast
Langsar aan Atjeh's Oostkust gelegen Modjopahit aan majoor Meijer
deed, uitsluitend om zoodoende van een bezoek onzer troepen verschoond
te worden, als men het oirbaar achtte, dat een waarljjk machtig
Hoofd ons gezag erkennen kon in een zelfden tijd, dat ieder Nederlander,
zich in zijn gebied vertoonende, aldaar zou worden vermoord, als
men ten slotte, ten deze eenige strooken lands van Atjeh's Oost- en
Westkust buiten beschouwing wilde doen blijven, ja, dan kon zoo
ongeveer het er mee door, in October 1877 te gaan beweren, dat
Atjeh's gansche kustland het Neerland's oppergezag erkend had.