525 tot eene vermindering onzer troepenmacht te geraken te gelijk met eene concentratie, die de kracht der aanwezige troepen vermeerdert. Op die wijze toch zou z. i. geleidelijk worden voortgebouwd op het gronddenkbeeld onzer vestiging in Groot-Atjeh, om eene meer directe inmenging van ons gezag tot het kustgebied te beperken, ons met de binnenlandsche moekims en hare inwendige aangelegen heden niet verder inlatende dan ter handhaving van rust en veiligheid op onze grenzen en tot het in commercieelen en politieken zin van ons afhankelijk maken dier binnenlanden noodig was. Tegenover de kuststaatjes alverder begeerde de Gouverneur-Generaal eene politiek gevoerd te zien, die zonder in kracht te kort te schieten, alle onnoodige inmenging zou weten te vermijden. Het uitoefenen van rechtstreeksch bestuur toch mocht daar nimmer ons doel zijn. Om die reden dan ook moest elke blijvende vermeer dering onzer vestigingen zooveel mogelijk vermeden worden, terwijl het vroeger geopperd denkbeeld omtrent overname van belastingen, dat zonder het oprichten van vestigingen niet uitvoerbaar was, voor- loopig althans geen toepassing mocht erlangen. Zelfs diende de vraag overwogen te worden, in hoever onze ves tiging ter Oostkust niet zou kunnen worden ingekrompen. Het was zijns inziens alverder niet noodig bij het uitbreiden en bevestigen van onzen invloed in de verschillende Onderhoorigheden al dadelijk verder te gaan en strengere eischen te stellen dan op zoo menig ander punt van onzen Archipel, alwaar toch ook onze souvereiniteit uitgeoefend werd, zonder er ons gevestigd te hebben of ons met het bestuur in te laten. De meerdere aanrakingen, die van lieverlede tusschen onze ambte naren en handelaren en de bevolking naar de meening van Zijne Excellentie zouden ontstaan, zouden van zelf de vermeerdering van onzen invloed ten gevolge hebben tot tijd en wijle die invloed zoo groot zou worden, dat de bevolking naar nauwere aansluiting verlangen zou. Daartoe konden al dadelijk in groote mate bijdragen de bemoeienissen der civiele ambtenaren, wier werkkring in de eerste plaats diende te bestaan in het zoeken naar die aanraking en in het aankweeken van vertrouwen bij hoofden en bevolking.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 556