DE SCHATTEN VAN DEN SULTHAN VAN
PALEMBANG IN 1821.
Bezig zijnde na te sporen, wat onze grijze Militaire Spectator in
zijn jeugdige jaren alzoo gepresteerd had op het gebied van Indische
krijgsgeschiedenis, kwam ik in den jaargang 1841 een zeer interessant
stuk tegen, getiteldVerhaal van den Palembangschen Oorlog van
18191821", van de hand van den kapitein A. Meis, toenmaals
d. w. z. in 1841 adjudant bij den generaal-majoor, Commandant
van het Nederlandsch Oost-Indische Leger.
Het volgende is aan dat stuk ontleend.
Den 24en Juni 1821 waren de batterijen aan de Peladjoe-rivier,
die op het eiland Gombora en de Waterbatterijen in onze macht en
was ons daardoor de weg tot den Kraton van Palembang geopend.
Den 25eu Juni voeren onze schepen achtereenvolgens door de
gedeeltelijk opgeruimde staketsels de Moesi op en ankerden bij de
Zuidpunt van het eiland Gombora.
Een voorhoede van eenige booten en prauwen had echter den
Kraton moeten voorbijvaren en postvatten bij het punt, waar de
Ogan zich in de Moesi stort, want, lezer, men moest beletteD, dat
Sulthan Machmoed Badar Oedin met de rijkssieraden, zijn familie
en zijn schatteneen goed heenkomen zocht naar de bovenlanden,
evenals hij tegenover de Engelschen onder generaal Gillespie in
April 1812 gedaan had.
Den 26en Juni sommeerde generaal-majoor de Koek den Sulthan,
zich en den Kraton over te geven.
Na veel over-en-weer-gepraat en geschrijf, en nadat den 27ea onze
oorlogs- en transportschepen tot vóór den Kraton opgevaren en onze
troepen voor een deel onder kolonel Bischoff bij den ouden Kraton
geland waren, volgde de onvoorwaardelijke overgave in den avond
van dien dag.