537
Jongeling geworden zijnde en van zijne moeder vernomen hebbende,
op zijne vraa?, wie zijn vader wasdat zij alleen het vermoeden had,
dat haar vader een hooggeplaatst man te Atjeh moest zijn, begon het
plan bij den jongeling te rijpen naar Groot-Atjeh te gaan en er zijn
onbekenden vader te gaan zoeken.
Niettegenstaande de vele vertoogen zijner moeder, om dit plan te laten
varen, volvoerde hij zijn besluit en toog hij alleen op weg, alleen voor
zien van klewang en rentjong.
In zijn levensonderhoud voorzag zich de jongeling, door slechts te
eten wat de bosschen voor eetbaars opleverden.
Op den viersprong gekomen, waar de wegen samenkomen naar de
Oostelijke staten, naar de Gajoelanden, naar de XXVI Moekim en naar
Groot-Atjeh, besloot hij uit te rusten van de groote vermoeienis, om daarna
te overleggen, welken weg hij volgen zou.
Na een verkwikkenden slaap, gaande overwegen welke de meest
verkieslijke weg voor hem zou zijn, verscheen hem een witte karbouw,
die regelrecht op hem aankwam en voor hem nederknielde, hetgeen hem
ten teeken was, dat hij eenvoudig op bet dier behoefde te gaau zitten,
om den rechten weg te weten te komen.
Zoo gezegd, zoo gedaan en weldra voerde de karbouw zijn berijder
naar den rand van een bosch, waar eenige mannen zich onledig hielden
met het omhakken van boomen.
De ruiter steeg nu af, bond den karbouw vast, en ging vervolgens
met de houthakkers mede naar hun missigit te Lamtebah, om er te
bidden.
Na zijne gebeden gedaan te hebben, en aan een paar kampongbewo
ners verzocht te hebben, hem zjjn karbouw te willen brengen, werd hem
weldra de boodschap overgebracht, dat het dier niet te benaderen was
en dat hij dus zelf den karbouw moest komen halen.
Dit geschiedde, op de verschijning van den jongeling werd het dier
eensklaps gedwee.
Een en ander deed den jongeling in de oogen der kampongbewoners
in waarde stijgen, zoodat hij weldra daar in eere kwam.
Na eenigen tijd aldaar verbleven te zijn, toog hij verder op marsch,
op aanwijzing der kampongbewoners de Atjehrivier stroomafwaarts
volgende.
Weldra weder ontmoette de reiziger houthakkers, die reeds dagen
lang bezig waren om een zwaren boomstam naar den rivierkant te
sleepen.