44 en personeele krachten, om eene marine te scheppen, in staat alléén de verdediging op zich te nemen, blijkt wel uit de sterkte der scheeps macht welke Japan, een eilandenrijk dat een veel kleinere oppervlakte beslaat dan onze archipel, daartoe noodig acht. Wilden wij onze vloot tot eene dusdanige sterkte opvoeren, dan zouden daartoe verscheidene tientallen millioeneu benevens een veel grooter aantal schepelingen noodig zijn. In een ander gedeelte der lezing drukt de heer Koster zijne meening uit, dat de beste wijze, waarop men eene verdediging van Java zou kunnen voeren, die is waarbij elk der militaire commandementen, waarin Java verdeeld is, op zich zelf verdedigd wordt. Dit heeft mij eenigszins verbaasd. Uit de geheele lezing straalt door, dat de heer Koster lang niet optimistisch gestemd is omtrent de houding der Inlandsche bevolking tijdens een aanval van buiten. Nu zou men verwachten dat hij daarop bedacht zou zijn en in't oog zou houden, dat een deel onzer troepenmacht mogelijk noodig kan zijn, om middels den sterken arm de bevolking op het oorlogsterrein in bedwang te houden, om onze magazijnen en transporten tegen aanranding van de bevolking te beveiligen, enz. en daardoor voor den strijd met den buitenlandschen vijand nog minder troepen beschikbaar zal hebben. Toch meent hij de meeste hoop op succes te hebben, wanneer de troepenmacht nog versnipperd wordt, wanneer die macht in drieën verdeeld wordt, ter afzonderlijke verdediging van de drie militaire commandementen. Ik kan mij iets dergelijks denken van hen, die met vast vertrouwen op de hulp der bevolking den guerilla-oorlog willen voeren, overal waar de vijand zich tracht te nestelen, maar zeker niet, wanneer men vreest dat die hulp eerder den vijand ten goede zal komen. Dan zou het blijken dat het den vijand geringe moeite kost, elk der drie deelen van het leger successievelijk te vernietigen en daarmede geheel Java in zijn macht te krijgen. Ten slotte voor hen, die met mij, in strijd met des heeren Koster's meening, meer heil zien in een geconcentreerde dan in eene verspreide en versnipperde verdediging, nog eens de quaestie: waar moet het centrum der verdediging gezocht worden

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 59