59
op den Ardjoeno bij Lawang) niet goed bruikbaar meer zijn bij de
tegenwoordig voorgeschreven inrichting van den paalop dien afstand
werd door de kijkers wel een lichtende streep waargenomen, waaneer
de schijven naast elkaar hingen, maar bij het ophijschen of neerlaten
van enkele schijven kon niet onderscheiden worden of de bewogen
schijf de tweede of de derde waswèl kon men zien, dat er een lantaarn
hooger of lager hing dan de andere, terwijl de verplaatsingen der uiterste
lichten goed zichtbaar waren. Ik meen hieruit de conclusie te mogen
trekken, dat op den afstand van 18 KM. wellicht nog met deze
lantaarns gedane seinen opgenomen kunnen worden, maar dat daartoe
de horizontale afstand eene vermeerdering zou moeten ondergaan en
misschien van 1.50 op 2 M. gebracht worden. Bij dag waren op dezen
vrij grooten afstand de seinen met de schijven goed waar te nemen.
Hiermede is dus ook practisch het bewijs geleverd, dat voor afstanden
tot 12 KM. het niet noodig is, dat de dwarsarmen van den seinpaal voor
het gewijzigde stelsel Vreede meer dan 3.50 M. van elkaar ver
wijderd zijn. De seinsnelheid kan dus tot het dubbele opgevoerd
worden.
Om een denkbeeld te geven van de betrekkelijke snelheden bij een
aantal proefnemingen bij de telegraafafdeeling in 1893, volgt hier eene
opgave van de gemiddelde resultaten bij verschillende sein wijzen ver
kregen. Daarbij valt alleen op te merken, dat de seiners en waarnemers
goed geoefend waren, en er streng op gelet werd, dat men zich bij het
seinen niet bijzonder haastte, terwijl alle berichten zonder één fout
overkwamen.
Bij het seinen met den seinpaal werden de schijven van den middel
stand uit over 1.5 M. verplaatst.