KRIJGSHERINNERINGEN UIT GENERAAL PEL'S ZEGEVIE RENDEN, 70 DAAGSCHEN TOCHT IN GROOT-ATJEH. Al wie het 2de deel van Kielstra's werk, zijn beschrijving van den Atjeh-oorlog gelezen heeft, kent zeer voldoende in groote trekken de verrichtingen onzer troepen gedurende den zoogenaamden 70 daag- schen tocht van Generaal Pel. De lezer weet dan echter nog niet in de meeste gevallen, wat al zoo de kapitein A en luitenant B hebben gedaan, hoogstens slechts welke officieren sneuvelden en werden gewond, zoomede wat de colonne commandant C en de zooveelste compagnie van het zooveelste bataljon hebben verricht. In het hieronder volgend verhaal nu zal de lezer niet slechts op zeer veel plaatsen die namen, ook der minderen, wel vermeld vinden, maar tevens ook zaken zien medegedeeld, die wellicht een nog hel derder licht op de krijgsgebeurtenissen zelve zullen doen vallen. Het werd reeds elders gezegd, dat de Heer Kielstra tot het beknopte wel verplicht was, wilden zijn drie toch reeds zoo lijvige boekdeelen nog niet dikker wordenonze opmerking is dus ten eenenmale geen verwijt, alleen eene verklaring. Op het eind van het jaar 1875 was ons gebied in Groot-Atjeh begrensd ten Hoorden door de zee, van af Olehleh, nabij Koeala Tjangkoel, tot aan onzen post Moesapi, een afstand in rechte lijn van 9000 Meters; ten Westen door de lagunes van af Olehleh tot aan Sinangri, een afstand van ruim 2000 Meters; ten Zuiden door eene lijn, welke nagenoeg in Oostelijke richting van af Sinangri kan getrokken worden over de bentings Soerian, Lam Teboe, de Lohong 's tot aan Longbattah-missigit, eene lengte van 6300 Meters en Dl. I, 1896. 7

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1896 | | pagina 100